De vlezig uitziende planten van Klein springzaad, Impatiens parviflora, vallen verder ook nog op door de doorzichtige sappige stengels en de kleine gele bloemen. Deze zijn tweezijdig symmetrisch en hebben een duidelijke spoor. In de bloemen zit een oranje honingmerk waarmee bezoekende insecten de weg gewezen krijgen naar de nectar in de spoor. De verspreid staande bladeren hebben een gezaagde bladrand.
Klein springzaad, Impatiens parviflora DC, is een kruidachtige niet al te hoge plantensoort uit de Balsemienfamilie of Balseminaceae.
De stengels van de springzaden zijn vlezig en zeer sappig. Als je de plant uit de bodem haalt, verwelkt die heel snel doordat de watertoevoer dan stopt, terwijl de verdamping doorgaat.
De langwerpige bladeren zijn gezaagd en lopen spits toe. Naast de aanhechting van de bladsteel aan de stengels staan knotsvormige klieren, die groter zijn dan die op de stengelribben.
De 1 cm kleine bleekgele tweeslachtige bloemen hebben een korte (0,5 cm) rechte honingspoor en bloeien van juni tot oktober. De tweezijdig symmetrische bloemen lijken in de verte wel wat op die van de viooltjes, maar er zijn toch duidelijk verschillen. Er zijn bij deze planten drie kelkbladen, waarvan er een dezelfde kleur heeft als de kroonbladeren en waaraan de spoor zit. Dit wijkt qua bouw en ontstaanswijze nogal af van de viooltjesbloem. Ook de geslachtsorganen hebben een typische opbouw. De helmknoppen zijn vergroeid en vormen een zogenaamd mutsje. Hieronder zit de stamper verborgen. Als de bloemen in het mannelijk stadium zijn, kan er dus geen zelfbestuiving optreden. Pas als dat mutsje van vergroeide helmknoppen is afgevallen, rijpt het stempel en kan er bevruchting plaatsvinden met pollen van een andere bloem. Het vruchtbeginsel groeit uit tot een doosvrucht die bij rijpheid openspringt door het elastisch weefsel. De zaden worden dan weggeschoten. Dat gebeurt vooral door aanraking.
De plant groeit op enigszins vochtige en beschaduwde plaatsen in bossen, parken, in bermen langs wegen en op allerlei ruderale plekken. Ze is voedselplant voor de rupsen van Groot avondrood (Deilephila elpenor) en Springzaadbandspanner (Xanthorhoe biriviata). Phytoliriomyza melampyga mineert in het Klein springzaad.
MM_120225
Klein springzaad is afkomstig uit Centraal-Azië. Het oorspronkelijk verspreidingsgebied van de soort moeten we zoeken in Mongolië. Van daaruit is het verspreid over grote delen van Europa tot Siberië en in Noord-Amerika. In Engeland komt hij voor in het midden en zuiden van het land. Zijn opmars in Europa is begonnen vanuit botanische tuinen en landgoederen. De plantensoort is nu in de hogere delen van ons land overal te vinden onder allerlei boomsoorten in bossen waar ze in de tamelijk vochtig bovenste bodemlaag direct onder het strooisel oppervlakkig wortelt. Doordat het zaad via actieve bosbouw verspreid wordt heeft Klein springzaad zich op diverse plekken kunnen vestigen. Ook is hij te vinden in parken en als pionier aan te treffen in ruigten.
Bijzonder mag de vorm van de meeldraden zijn. De helmknoppen zijn vergroeid en vormen een soort van mutsje dat over het stempel zit en deze afschermt. Pas als de helmknoppen het pollen hebben afgegeven valt dit mutsje af en komt het stempel vrij. Insecten brengen het stuifmeel over van de ene bloem naar de andere. Insecten komen af op de nectar die in de spoor zit. In tegenstelling tot bij de Viooltjes, waar de spoor een uitstulping is van een kroonblad, is de spoor bij de Balsemienfamilie gevormd door een kelkblad.
Kelkbladen en kroonbladen zijn twee aan twee vergroeid en steeds één van de vijf is vrijgebleven. Als je de bloemen van een springzaad uit elkaar peutert kun je daarom denken dat het bloemen zijn met drie kelk- en kroonbladen.
Aan de in onze contreien zeer geliefde tuinplant Vlijtig liesje, ook een soort uit de Balsemienfamilie, is de bouw van het meeldraadmutsje en het stempel daaronder goed te zien. Ook de op aanraking openspringende doosvrucht, die dan de zaden wegslingert kun je daar gemakkelijk aan bestuderen.
Uitgebreidere informatie over de ecologie van Klein springzaad en de relaties van deze soort met andere organismen en het milieu kunnen gevonden worden in Weeda, E.J. et al., (1987) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 2: 167.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 450. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 555.
Een andere determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 593.
Uitspraak wetenschappelijke naam: Impátiens parviflóra