In de duinen en ook in de uiterwaarden van de grote rivieren op de rivierduinen, maar ook langs spoorwegen en wegen op de taluds zijn in de zomer tot laat in de herfst de rechtopstaande forse planten met tijdens de bloei felgele bloemen te herkennen van de Grote teunisbloem, Oenothera glazioviana. De bloemen staan in trossen boven aan de forse stengels. Ze bloeien 24 uur en verwelken daarna. In de bloemen staat het vierlobbige stempel boven de helmhokken van de acht meeldraden te wachten op bestuiving door bijen en nachtvlinders.
Teunisbloem is een merkwaardig geslacht uit de Teunisbloemfamilie. Het is van oorsprong een Amerikaans geslacht en pas vanaf de 17e eeuw zijn diverse soorten in Europa ingevoerd. Sommige van deze hebben zich goed kunnen verspreiden en hebben nu een plaats in de Europese flora veroverd. Nadere bestudering van de genetica van Teunisbloemen leert ons dat er eigenlijk steeds sprake is van bastaarden. Dat heeft er zelfs toe geleid dat de huidige soorten in Europa eigenlijk niet meer te vergelijken zijn met de soorten waarvan ze afstammen.
De plant die we hier voorstellen is de Grote teunisbloem, Oenothera glazioviana P.Micheli ex Mart., soms komt nog de andere wetenschappelijke naam O. erythrosepala voor; deze laatste is afgeleid van de vaak roodachtig gekleurde kelkslippen. Het is een tweejarige plant uit de Teunisbloemfamilie of Onagraceae. Dat de plant tweejarig genoemd wordt is een gemiddelde: sommige exemplaren kunnen in een seizoen de cyclus van kiemen tot zaadzetting doorlopen, andere exemplaren brengen een of twee jaar door als rozet met een dikke penwortel en maken dan een bloemstengel. Na de bloei en eenmalige zaadzetting sterft de plant in zijn geheel af.
De rozetbladeren van de Grote teunisbloem zijn langwerpig lancetvormig en het blad oppervlak loopt wigvormig af langs de steel. De rand is gaaf, maar vooral aan de bladvoetzijde is de rand vaak getand. De steelbladeren zijn zeer kort gesteeld tot vrijwel zittend. De rozetten staan op een dikke penwortel en ze kunnen als rozetten goed overwinteren. De voedselrijkdom van de standplaats en de eventuele vraat van dieren bepalen hoelang dat rozetstadium duurt.
In het seizoen dat de plant bloeit vormen ze een forse stengel met nogal veel verspreid staande bladeren. De stengel is behaard en de haren staan op rode knobbels. Het onderste deel van de stengel, de voet, kan zelfs rood getint zijn. De stengel is nauwelijks vertakt.
Elke bloem staat in de oksel van een schutblad. De viertallige bloemen hebben gele, omgekeerd hartvormige vergroeide kroonbladen die 40-50 mm lang zijn. Het onderstandig vruchtbeginsel is buisvormig, vierhokkig en min of meer vierkantig. Daar bovenop staat de lange, nauwe, van binnen behaarde kelkbuis, die je gemakkelijk voor een bloemsteel aan kunt zien. De kelkslippen hebben een topspitsje en de bloemknop is kegelvormig en wat langgerekt.
De stijl in de bloemknop is langer dan de acht meeldraden. De bloemen openen zich 's avonds tijdens de schemering en geuren dan sterk. Gezien deze geur, de nectarproductie onder in de bloem, de nachtelijke opening en de lange kelkbuis verwacht je dat de bloemen door langtongige nachtvlinders worden bezocht en bestoven. Maar ook bijen komen op de nectar en de geur af en zorgen voor de kruisbestuiving. Elke bloem bloeit maximaal 24 uur. In tegenstelling tot de andere Teunisbloemsoorten steekt de stijl tijdens de bloei ver uit boven de acht meeldraden en de vierlobbige stempel steekt ruim boven de helmhokken uit. Zelfbestuiving komt dan ook niet voor bij de Grote teunisbloem. De soort is aangewezen op kruisbestuiving door insecten.
Je vindt de Grote teunisbloem op zonnige open, droge, vaak omgewerkte, zandige of stenige grond, zoals in onze duinen en op rivierduinen, maar ook op ruderale plaatsen in de stedelijke omgeving, langs spoorwegen, terreinen van steenfabrieken en opgespoten terreinen in havengebieden. Ze houdt ook wel van wat kalk in de bodem. Ze komt heel algemeen voor in Nederland en is ook vaak op de taluds van wegen te zien tot in de herfst.
MM_141030
Grote teunisbloem hoort tot de vele nakomelingen en bastaarden van de Teunisbloemen die vanaf de zeventiende eeuw vanuit Amerika in Europa zijn ingevoerd. De meest natuurlijke standplaatsen in Nederland en België zijn de duinen. De Teunisbloem houdt van opengewerkte, vrij zandige en open bodems liefst met een beetje kalk erin. Ook op stenige bodem kan de soort goed gedijen. Opmerkelijk zijn de standplaatsen op taluds van wegen, waar ze tijdens de bloei met hun felgele bloemen veel te zien zijn soms tot laat in de herfst. De plantengemeenschappen, op niveau van plantenassociaties, waarin Grote teunisbloem is aangetroffen, staan hieronder. Door op de button te klikken krijg je het hele overzicht.
Teunisbloemen kennen een opmerkelijke genetica en met name de Grote teunisbloem is het onderzoeksobject geweest van de Nederlandse geneticus Hugo de Vries, die het ontstaan van mutaties aan deze soort aan het eind van de negentiende eeuw heeft bestudeerd.
Uitgebreidere informatie over de ecologie van de Grote teunisbloem en de relaties van deze soort met andere organismen en het milieu kunnen gevonden worden in Weeda, E.J. et al., (1987) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 2: 224. Daar vind je ook veel wetenswaarigs over de merkwaardige genetica van de Teunisbloemsoorten , en wel op de pagina's 221-222.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 329. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 446.
Een andere determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 687.