In de lente, zo ongeveer vanaf eind april begin mei, kleuren de dijkhellingen in ons rivierengebied goudgeel door de hoofdjes van Groot streepzaad, Crepis biennis. De bladeren in de rozet lijken wat de vorm betreft wel op die van Paardenbloem, maar ze zijn nogal stug behaard. De hoofdjes met alleen maar lintbloemen lijken wel wat op de hoofdjes van Paardenbloem, maar er staan altijd meerdere hoofdjes op vertakte stelen in een soort van pluim.
Vanaf begin mei siert Groot streepzaad onze dijken en kan als typische soort beschouwd worden voor onze dijken. Groot streepzaad, of Crepis biennis L., hoort tot de Composietenfamilie of Asteraceae. Na de kieming brengt de tweejarige (=biennis) plant een eerste winter door als rozet, met een korte penwortel, gaat daarna in het tweede jaar bloeien en sterft af na de bloei.
De stengel en bladeren zijn sterk behaard met harde, ruwe haren. Vooral de onderzijde van de veerdelig ingesneden bladeren is zeer sterk behaard. De bladeren zitten met een versmalde spies- tot pijlvormig geoorde min of meer stengelomvattende voet aan de stengel. Groot streepzaad wordt tussen de 40 en 120 cm hoog en de stengel is in de bovenste helft sterk vertakt waardoor de bloeiwijze een grote tuil vormt, waarin tientallen hoofdjes staan. De planten bevatten wit melksap.
De hoofdjes zijn drie tot vier cm in doorsnede. Groot streepzaad is goed aangepast aan maaien. Na een maaibeurt zie je uit de basis opnieuw een aantal stengels te voorschijn komen, maar de hoofdjes zijn dan slechts zo'n twee cm in doorsnede. Het omwindsel van een hoofdje bestaat uit een binnenste en buitenste omwindsel, dat zwartachtig behaard is. De buitenste omwindselblaadjes staan altijd af, en de binnenste, die ook aan de binnenkant ruw behaard zijn (dit is het onderscheid met Klein streepzaad), liggen aan tegen het hoofdje.
Elk hoofdje bevat heel veel goudgele lintbloemen die van buiten naar binnen gaan bloeien, wat op de video goed is te zien. Ook de stijlen zijn geel van kleur (een onderscheid met onder meer Paardebloemstreepzaad). Als de linten van de bloemen gaan verwelken komt het zogenaamde pappus te voorschijn. Deze witte haren, eigenlijk een gereduceerde kelk, zijn van belang voor de verspreiding van de vruchtjes. De rijpe geelbruine vruchten of nootjes hebben 13 tot 20 ribben over de buitenkant lopen. De in de lucht zwevende parapluutjes met de nootjes eraan zijn niet allergeen.
MM_110507
Laatste wijziging 130730
Het areaal van Groot streepzaad omvat Europa, maar in de randen van het werelddeel komt de soort niet voor. Groot streepzaad komt veel voor in het Rivierengebied en in Zuid-Limburg. In het zuiden en oosten van het land komt het in het algemeen redelijk vaak voor en elders is het zeer zeldzaam. Je vindt Groot streepzaad op dijken en voedselrijke graslanden en bermen. Een behoorlijke hoeveelheid vocht dient in de bodem aanwezig te zijn. Dat is een belangrijke eis aan de standplaats. In Schaminée, J. et al. (2010) Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland, wordt de soort beschreven als voorkomend in de
16Bb1 Glanshaver-associatie
Streepzaden onderscheiden
Als u geïnteresseerd bent in meer uitgebreide gegevens over de ecologie van Groot streepzaad, de relaties met andere organismen en het milieu, dan vindt u dat in Weeda, E.J. et al., (1991) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 4: 196.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 633. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 685.
Een andere determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 1116.
Uitspraak van de wetenschappelijke naam: Crépis biénnis