De lange trossen met goudgele tamelijk kleine vlinderbloemen van de Goudgele honingklaver, Melilotus altissimus, zijn in de zomer en beginnende herfst een opvallende fraai aanwezig in ruderale ruigten. De planten worden soms manshoog en met hun wortelknolletjes dragen ze bij aan de verbetering van de grond waar ze op staan. Als de bloemen bevrucht zijn en de peultjes rijpen worden ze zwart en bevatten meestal 2 zaden.
De zomerse aanblik van onze ruderale ruigtes, zoals spoorwegemplacementen, verlaten industrieterreinen, maar ook stedelijke ruigten wordt in hoge mate mede bepaald door de Goudgele honingklaver, Melilótus altíssimus Thuill., uit de Vlinderbloemenfamilie of Fabaceae.
De tweejarige planten kunnen tot manshoog worden en de rechtopstaande stengels vertakken heel sterk. Stengels en bladeren zijn zonder haren en klierharen.
De bladeren staan verspreid aan de stengels en zijn allemaal drietallig; het middelste deelblaadje is gesteeld. Ze hebben twee kleine meestal ongetande, tamelijk spitse steunblaadjes op de plaats waar de bladsteel aan de stengel staat. De deelblaadjes zijn kleiner dan 3 cm en ze hebben een getande bladrand. Ze zijn wat meer langgerekt dan breed dan de deelblaadjes van de Witte honingklaver.
Tijdens de zomermaanden vanaf juni tot ver in de herfst in oktober bloeit Goudgele honingklaver uitbundig met zijn vele goudgele bloemen die in lange trossen staan aan het eind van de stengels en de stengelvertakkingen. Deze soort bloeit langer dan de Witte honingklaver die in dezelfde vegetaties voorkomt. De bloemkronen zijn langer dan 4,5 mm (tot zo'n 7 mm) en de twee zwaarden zijn even lang als de kiel; als de kiel korter is dan de zwaarden, heb je te maken met de Citroengele honingklaver die lichtgele bloemen heeft. De vlag maakt maar een betrekkelijke kleine hoek met de rest van de bloemen. De kelktanden zijn met korte haren bezet. Het vruchtbeginsel binnen de bloem is zittend zonder een steeltje van 1 mm. De bloemen worden bezocht door bijen die voor de bestuiving en bevruchting zorgen.
De vruchten zijn kleine peultjes met 2 zaden. Ze zijn, als ze rijp zijn, zwart en met kleine haartjes bezet. Aan de top zit vaak nog een flink stuk van de stijl als een soort van snavel.
De tweejarige planten hebben een dikke penwortel en ze overwinteren door in die penwortel reserves op te slaan en winterknoppen te ontwikkelen. In het eerste jaar bloeien de planten nog niet, maar in het tweede jaar wel.
MM_130121
Goudgele honingklaver komt in ruderale ruigten voor maar je vindt hem ook wel langs rivieroevers en tussen het riet. De plantensoort is vanouds een lid van de flora van Europa en Azië, waarbij het areaal van oorsprong door de rivierdalen gevormd wordt. Maar ook buiten de rivierdalen is de plant in het westen van het land plaatselijk gewoon. Schaminée, J. et al. (2010) Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland ziet de soort als een kensoort van de
31Ca1 Honingklaver-associatie
Na de bloei blijft de plant in de herfst en winter vaak bladloos staan. Herfststormen schudden de planten dan behoorlijk door elkaar, waarbij de zaden uit de peulen geschud worden.
Uitgebreidere informatie over de ecologie van Goudgele honingklaver en de relaties van deze soort met andere organismen en het milieu kunnen gevonden worden in Weeda, E.J. et al., (1987) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 2: 134.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 367. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 347.
Een andere determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 761.
Uitspraakaccenten van de wetenschappelijke naam: Melilótus altíssimus.