Video Determinatie

Grote waterranonkel - Ranunculus peltatus

Grote waterranonkel, Ranunculus peltatus, valt op door de grote bloemen die 3 tot 5 cm in doorsnee zijn en daarmee de grootste waterranonkelbloemen die we kunnen vinden. De planten kunnen tot 3 m lang worden. De onderwaterbladeren zijn fijn verdeeld in slippen. De op het water drijvende bladeren zijn handnervig, bijna rond en verdeeld in vijf segmenten die een gelobde rand hebben.

Klik op een foto voor kenmerk met uitleg:
Verspreidingskaart
Ecologische parameters

Binnen de Ranonkelfamilie, meer specifiek binnen het geslacht Ranunculus of Boterbloem, onderscheiden we een achttal soorten die weliswaar op het droge kunnen gedijen, maar hun beste ontwikkeling hebben als ze in het water staan. Deze acht soorten hebben in het Nederlands de naam Waterranonkel en werden vroeger wel in een apart wetenschappelijk geslacht Batrachium ingedeeld.

De Grote waterranonkel, Ranunculus peltatus Schrank, is een eenjarige of tweejarige plantensoort en tref je aan in stilstaand of stromend, zoet en soms voedselrijk water. Aan de tot 3 meter lang wordende stengels staan in en onder het water bladeren die verdeeld zijn in fijne lijnvormige slippen. De tot boven het water uitstekende handvormige bladeren, die bij deze soort voorkomen en op het water drijven, zijn opgedeeld in vijf segmenten die naar de rand toe van niet al te diepe lobben zijn voorzien.

De regelmatige bloemen zijn meestal vijftallig; ze hebben vijf kelkbladen en vijf kroonbladen. De kroonbladen zijn groot en tot 30 mm, waardoor de bloem vaak een grotere diameter heeft tot wel 5 cm toe. Het zijn daarmee de grootste waterranonkelbloemen die in onze streken voorkomen. Ze zijn wit van kleur en hebben een gele voet. Deze gele voet noemen we ook wel de nagel van het kroonblad. Het witte vlakke deel noemen we de plaat van het kroonblad. Op de nagel van het kroonblad is een honingbakje te vinden dat omgekeerd eirond is. De bloembodem is behaard. De maximale lengte van de bloemsteel, later de vruchtsteel bedraagt meer dan 5 cm. Na bevruchting groeien de dopvruchten uit tot 1,5-2 mm. Ze kunnen zwak behaard zijn en ze hebben geen vleugel, zoals we die wel vinden bij rijpe Zilte waterranonkels.

De Grote waterranonkel is tamelijk algemeen in zoet, ondiep, stilstaand tot stromend water. Als de plek waar ze staat in de zomer droog valt, vormt de plant bladeren met korte en stijve slippen. Ze blijft wel bloeien, maar de kroonbladen zijn dan veel kleiner. Het verschil met de Fijne waterranonkel is dan zeer gering. Deze laatste heet met het verschijnen van de 24ste druk van de Heukels'flora in 2020 tegenwoordig Middelste waterranonkel.

MM_141212

Hoofdgroep:
Plantenfamilie:
Plantengeslacht:
Boterbloem - Ranunculus
Plantvorm:
waterplant
Plantgrootte:
0.20 - 3.00 meter
Bloeiperiode:
Bloemkleuren:
wit, geel
Bloeiwijze:
alleenstaande bloem
Bloemvormen:
vijftallig, regelmatig
Bloemtype:
tweeslachtig
Bloembladen:
5 kelkbladen, 5 kroonbladen
Meeldraden:
20 of meer
Vruchtbeginsel:
veel, bovenstandig
Stijlen:
1
Stempels:
1
Vrucht:
dopvrucht
Zaden:
-
Stengel:
drijvend
Schors:
-
Bladstanden:
verspreid, in bundels
Bladvorm:
borstelvormig
Bladranden:
gelobd, gaaf
Ondergronds deel:
hoofd- en bijwortels
Plantengemeenschappen:

Het areaal van de Grote waterranonkel omvat Europa met uitzondering van de noordelijke gedeeltes van dat continent. Ook de kustgebieden van het Noorden van Afrika hoort tot het oorspronkelijk verspreidingsgebied.

In de hogere pleistocene zandgebieden van Nederland en België is deze Waterranonkel de meest algemene van de waterranonkels. Het water dient ijzerrijk en min of meer voedselrijk te zijn, maar het gehalte aan fosfaat en carbonaat dient laag te zijn. De soort treedt als pionier op in net uitgegraven wateren.

Schaminée, J. et al. (2010) Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland, beschrijft de plantengemeenschappen waarin de Grote waterranonkel een kenmerkende rol speelt:

05Ca Verbond van Grote waterranonkel

en verder in onderstaande plantengemeenschappen.

De plantensoort 'Grote waterranonkel' komt voor in de volgende plantenassociaties:

Een interessante bijzonderheid is dat de Grote waterranonkel in staat is om in de winter ook onder ijs nog door te groeien. Daardoor is de plant al heel vroeg na de winter gemakkelijk te vinden in allerlei wateren.

Van de Grote waterranonkel kennen we twee variëteiten waarvan de ene vooral in stilstaande wateren en de andere in stromend water te vinden is. Het onderscheiden van deze twee variëteiten is niet zo gemakkelijk, waarbij de tweede variëteit ook nog erg sterk lijkt op de Middelste waterranonkel (voorheen Fijne waterranonkel).

Meer informatie over de ecologie van de Grote waterranonkel en de relaties met andere organismen en het milieu is te vinden in Weeda, E.J. et al., (1985) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 1: 251. In deze oecologische flora wordt de soort beschreven onder de naam Gewone waterranonkel

Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 259. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 318.

Een andere determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 476. De soort wordt in deze flora beschreven onder de wetenschappelijke naam Batrachium aquatile, of onder het synoniem Ranunculus aquatilis; dit is overigens verwarrend want de Middelste (voorheen Fijne) waterranonkel wordt daarin eveneens beschreven als Ranunculus aquatilis.

Flora Europea, Volume I (1964): 237 beschrijft duidelijk de twee soorten Ranunculus peltatus, Grote waterranonkel, en Ranunculus aquatilis (of Batrachium gilibertii), Fijne waterranonkel. De grootte van de bloemen van beide soorten is onderscheidend en de lengte van de vruchtstelen: bij de Grote meer dan 5 cm, bij de Middelste (voorheen Fijne) minder dan 5 cm.

Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Ranúnculus peltátus.