Zonnebloem is een krachtige tot 4 meter hoog wordende kruidachtige plant. Hij heeft grote driehoekige bladeren die met lange bladstelen verspreid staan aan de krachtige stengel. Bovenaan de stengel en aan zijn eventuele vertakkingen ontstaan de bloeiwijzen met steriele gele lintbloemen en kleine fertiele buisbloemen. De grote bloeiwijzen staan verticaal en volgen door de dag de stand van de zon. Als je een veld Zonnebloemen, ze worden veel gekweekt, bekijkt met de zon in je rug 'kijken' al die bloeiwijzen je als het ware aan.
Zonnebloem, Helianthus annuus L., is een welbekende plant uit de Composietenfamilie of Asteraceae. Het is een eenjarige plant die van zaadje uitgroeit tot een heel krachtig kruid dat meer dan 3 meter hoog kan worden. Zonnebloem kennen we vooral als een gekweekte soort vanwege de zonnebloemolie die uit de zaden gewonnen wordt. Illustratief zijn de zonnebloemvelden die je aantreft in wat meer zuidelijke landen in Europa, waarbij opvalt dat de bloemen die gekanteld staan op de stengel naar de zon gekeerd staan. Ze lijken zelfs met de zon mee te draaien. Dat is overigens een verschijnsel dat we ook bij de overal groeiende Madeliefjes zien. Zonnebloem vind je ook wel in tuinen en door het morsen van zaden kan er wel eens een exemplaar in het wild opduiken.
Op het wortelstelsel dat ontstaat na de kieming van het zaadje ontwikkelt zich een rechtopstaande uiteindelijk heel stevige gevulde stengel. Deze kan enigszins geribd zijn en is met fijne haartjes bezet. In het bovenste deel van de stengel kan hij vertakken. Je ziet dan naast een bloem op de hoofdas van de stengel vaak nog op de zijtakken een bloemknop, die nog kan uitgroeien tot een volledige bloem.
De bladeren zijn driehoekig en hebben een hartvorm. Ze hebben een lange bladsteel waarmee ze verspreid aan de stengel staan. De rand van de bladeren is gezaagd tot dubbelgezaagd.
Aan de top van de stengel en eventueel aan de vertakking daarvan ontwikkelt zich de bloemhoofdjesknop. Terwijl deze zich uitspreidt buigt het bovenste deel van de stengel en wordt de stand van de bloeiwijze verticaal. Het omwindsel bestaat uit in punten uitlopende groene omwindselbladen, die uitlopen in een spitse top. De omwindselbladen zijn ook bezet met haren. Er ontwikkelt zich een heel brede bloembodem waarop de honderden buisbloemen en de rand een rij gele lintbloemen staat. De doorsnede van zo'n bloeiwijze kan tot wel 30 cm groot zijn. De opvallende gele lintbloemen zijn steriel, `e bevatten noch stempels noch meeldraden. De ontwikkeling van de buisbloemen die trouwens een groene vergroeide stervormige kroon hebben met soms een rode rand doorloopt een aantal stadia. Eerst rijpen de meeldraden uit die aan de top van de helmhokken stuifmeel of pollen vrijgeven; dit is het stadium van mannelijke bloei. Door de buis binnen de vergroeide vijf meeldraden schuift de stijl met stempellobben naar boven die vervolgens boven de top der meeldraden uitkomt. Dan ontvouwen zich de stempels en heeft de bloem het stadium bereikt van vrouwelijke ontvankelijkheid. Na bestuiving en bevruchting groeit het onderstandig vruchtbeginsel uit tot een vrucht, een nootje, die we kennen als zonnepit. Deze zwartkleurige zonnepitten worden uitgeperst om zonnebloemolie te verkrijgen. Elke buisbloem heeft nog een soort van schutblad, dat aan de voet van de buisbloem staat. Zo'n schutblad heet stroschub en de stroschubben van zonnebloem zijn gestekeld.
MM_240703
Zonnebloem komt van oorsprong uit Amerika en is sinds de 16e eeuw in Europa ingevoerd en wordt in ons werelddeel gekweekt. Aanvankelijk vooral vanwege de grote sierlijke bloeiwijzen maar allengs meer en meer vanwege de zonnebloemolie die gewonnen wordt uit de zonnebloempitten. Vanuit die gekweekte standplaatsen kan de soort soms door het morsen van pitten met hun zaad erin ook op andere plekken opgroeien en zo terechtkomen in onze wilde inheemse flora.
Protandrie
Door de grote bloembodem met de zeer vele bloemen daarop is de ontwikkeling van de buisbloemen goed te volgen. De ontwikkeling gaat van de buitenrand van de bloeiwijze naar binnen toe. Allereerst ontwikkelt zich in een buisbloem de meeldraden. De helmhokken zijn met elkaar vergroeit en staan op helmdraden die niet vergroeit zijn. Als de helmknoppen uitrijpen en opengaan komt het stuifmeel aan de bovenzijde van die helmhokken tevoorschijn als geel poeder (helmknoppen noemen we helmhokken als de helmknoppen opengegaan zijn). Intussen groeit de stijl met met hun binnenzijde tegen elkaar geklapte stempels door de koker, die de vergroeide helmknoppen en iets later dus helmhokken vormen, naar boven toe en komen boven de geopende helmhokken met het vrijliggende stuifmeel uit. Intussen trekken de helmdraden weer samen waardoor het helmhokken kokertje naar beneden schuit. Een del van het stuifmeel blijft dan aan de haren hangen op de stijl. Tenslotte vouwen de stempellobben zich open, de binnenkant van de ontvankelijke stempels komen bloot en door rondlopende insecten kan stuifmeel van een bloem elders of stuifmeel van naastgelegen bloemen van onze bloem op de stempellobben komen en kan er bevruchting plaats vinden. Mocht er geen bestuiving door insecten optreden dan kan in nood door de omgebogen stempellobben wat stuifmeel opgenomen worden dat op het meeldraadkokertje ligt. Dat is dan weliswaar zelfbestuiving maar ook dat kan leiden tot het uitgroeien van het vruchtbeginsel tot een nootje of zonnepit. Zo'n bloem die eerst in het mannelijk stadium verkeert noemen we een protandrische bloem.
Aangezien de ontwikkeling van de bloemen van buiten op de bloembodem naar binnen geschiedt, zie je van binnen naar buiten buisbloemen in knop, dan een brede rand van bloemen die in de mannelijke fase zijn en stuifmeel of pollen vrijgeven, vervolgens een brede rand van buisbloemen met duidelijke stempels en de bloemen die het eerst begonnen zijn met hun ontwikkeling aan de buitenrand van de bloembodem met de uitgroeiende onderstandige vruchtbeginsels.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 602. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 726.
Een andere determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 1061.
Uitspraak van de wetenschappelijke naam: Heliánthus ánnuus