Mantelanjer, tegenwoordig ter onderscheiding van de Kleine mantelanjer, Slanke mantelanjer genoemd is een zeer zeldzaam voorkomende soort uit de Anjerfamilie, die licht roze bloemen heeft die in een hoofdje bij elkaar staan. Het hoofdje wordt omgeven door een aantal bruinkleurige schutbladeren en het hoofdje staat op een onvertakte stengel. Dat laatste maakt dat de plant goed te onderscheiden is van de echte anjersoorten als Steenanjer en Ruige anjer.
De éénjarige Slanke mantelanjer, Petrorhágia prolífera (L.) P.W.Ball & Heywood, uit de Anjerfamilie of Caryophyllaceae, is een zeer zeldzame zomerbloeier.
Na de kieming ontwikkelt de plant op het wortelstelsel een rechtopstaande, slanke en vrijwel altijd onvertakte stengel. De stengel is nogal dun. Aan de voet van de stengel worden wel wat korte vertakkingen ontwikkeld. Komt een plant in het kiemingsjaar niet tot bloei en ontwikkelt zich geen stengel, dan overwintert dit rozetachtige plantengedeelte om een volgend jaar pas een stengel te laten ontspruiten.
Aan de stengel staan de lijnvormige bladeren tegenover elkaar en ze zijn waar ze aan de stengel staan vergroeid met elkaar en vormen een korte schede van hooguit 0,2 mm lang. Stengel en bladeren hebben een wat blauwachtige kleur.
Bovenaan de stengel ontwikkelt zich een hoofdje met daarin een aantal bloemen of soms een enkele bloem. Om de bloemen staat een omwindsel van drie paar bruine schutbladeren die relatief groot en schubvormig zijn. De opmerkelijke kelken gaan schuil binnen dit omwindsel. Het zijn buisvormige vergroeide vijftandige kelken, waarop de vergroeiing van de kelkbladen zichtbaar is als vijf vliezige afgewisseld met groene strepen; een kenmerk dat je niet aantreft bij de Anjers (Dianthus). Onder elke kelk staat nog een tweetal vliezige blaadjes die een soort van buitenkelk vormen. Zo'n buitenkelk zien we wel bij de Anjersoorten. De vijf losse kroonbladen hebben lange nagels, het smalle deel van het kroonblad binnen de kelkbuis, die gevleugeld zijn. De kroonbladen vouwen zich alleen mooi horizontaal open bij zonnig weer en zijn roze van kleur en niet geaderd. De kroonbladen van de nauw verwante Kleine mantelanjer daarentegen zijn wel geaderd.
Het bovenstandig vruchtbeginsel groeit na bestuiving en bevruchting uit tot een doosvrucht. Deze is nogal dik en daardoor scheurt de kelk open. De zaden hebben een korrelige structuur of een netvormige buitenkant.
MM_210126
Het verspreidingsgebied van de Slanke anjer omvat een deel van Europa van de Middellandse Zee tot het zuiden van Engeland en Zweden. Het areaal bereikt daarmee België en het zuiden van Nederland. De planten staan op zandige kalkhoudende bodem en voornamelijk in Zuid-Limburg en de aangrenzende gebieden waar ze ook op muren en op kalkrichels van kalkgroeven staan. Ook op spoorwegterreinen komen de planten wel voor. Als stroomdalplant manifesteert de soort zich in Zuid-Limburg op wat hooggelegen plekken en randen langs de grote rivieren, waar deze de pleistocene zanden raken, en in Zeeland.
De Slanke mantelanjer staat dus bij voorkeur op kalkrichels en om te voorkomen dat de soort geheel en al uit de Nederlandse inheemse flora verdwijnt is er een project gestart, geïnitieerd door het Levend Archief, om zaden die uit verzamelde en opgekweekte wilde exemplaren zijn verzameld te herintroduceren op geschikt geachte groeiplaatsen in voormalige kalkgroeves. In dit zelfde project worden ook soorten als Voorjaarsganzerik, Stijf hardgras, Kandelaartje en Tengere veldmuur als zaad uitgezet (De Limburger, 26 januari 2021).
Meer informatie over de ecologie van de Slanke mantelanjer en de relaties met andere organismen en het milieu is te vinden in Weeda, E.J. et al., (1985) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 1: 212-213.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 297. Of met de nieuwste druk van deze flora: Duistermaat, H(Leni). (2020) Heukels' Flora van Nederland, 24ste druk: 535.
Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 436.
Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Petrorhágia prolífera.