Engels slijkgras - Spartina anglica

Engels slijkgras, Spartina anglica, is een in haarden groeiende grijsgroene grassoort die je niet kunt missen op onze slikken langs de kust. Vooral tijdens de bloei in de zomer en nazomer vallen de stijve bloeiwijzen op die als een soort krans hun aartjes naar de buitenzijde schuin omhoog steken. De lijnvormige stijve bladeren rollen naar de top toe hun bladrand naar elkaar toe en eindigen in een spitse punt. Het tongetje bestaat uit een reeks tot 3 mm lange haren op de overgang van bladschede naar bladschijf.

Klik op een foto voor kenmerk met uitleg:
Verspreidingskaart
Ecologische parameters

Het meerjarig Slijkgras, Spartina anglica C.E.Hubb., uit de Grassenfamilie of Poaceae is een invasieve neofyt, die tegenwoordig op slikken als slibinvanger overal langs onze kusten te vinden is. Van oorsprong is de soort in negentiende eeuw ontstaan in de buurt van Southampton aan de Engelse zuidkust uit hybridisatie van een Amerikaanse Slijkgrassoort en de Europese soort Klein slijkgras. Er heeft later nog polyploïdie plaatsgevonden. Van Zuid-Engeland is de soort ook in onze kustwateren terecht gekomen en soms zelfs bevorderd, wat ten koste is gegaan van de inheemse soort Klein slijkgras.

De plant ontwikkelt een groot wortelstok systeem waaruit veel planten tevoorschijn komen in het slik. Losgeslagen stukken wortelstok kunnen voor vegetatieve vermeerdering zorgen omdat ze alders weer kunnen komen vast te zitten en dan uitgroeien. De grijsgroene grassen kunnen tot ruim een meter hoog worden en laten andere planten nauwelijks toe waardoor er echte haarden en zelfs monocultures te vinden zijn langs bijvoorbeeld de dijken langs de Waddenzee. De bladeren zijn lijnvormig, aan de voet tamelijk breed. Aanvankelijk zijn ze opgerold, maar spreiden zich aan de voet. Naar boven toe blijven ze ingerold en eindigen daardoor in een spitse punt, bijna priemvormig door hun hardheid. Op de overgang van bladschede naar bladschijf staat een harige tong, waarbij de langste haren twee tot drie mm lang zijn. De bladeren staan stijf schuin omhoog.

De bloeistengels dragen meestal vier tot acht stijve aren. De aaras, van 10 tot 40 cm groot, is driehoekig op doorsnede en de éénbloemige aartjes staan op twee van de zijden ingeplant waardoor de aar een naar één zijde gerichte bloei vertoont. Omdat de bloeiaren met hun niet bloeiende 'rug' naar elkaar toe staan, staan de aren als het ware in een krans naar buiten gericht. De bloemen bloeien eerst vrouwelijk waarbij de stempels het pollen dat afkomstig is van planten in de mannelijke fase uit de lucht zeeft. Daarna gaan de bloemen mannelijk bloeien met helmdraden met grote gele helmknoppen. Deze openen en laten het pollen vrij in de lucht. Als de helmhokken leeg zijn kleuren de restanten paars. Op die manier wordt er voor kruisbestuiving gezorgd. De bovenstandige vruchtbeginsels groeien na bestuiving en bevruchting uit tot graanvruchten. Deze blijven op het water drijven doordat er lucht blijft tussen de kafjes en de korrel.

MM_211214

Hoofdgroep:
Plantenfamilie:
Plantengeslacht:
Slijkgras - Spartina
Plantvorm:
gras
Plantgrootte:
0.25 - 1.30 meter
Bloeiperiode:
Bloemkleur:
groen
Bloeiwijze:
aar
Bloemvorm:
grasbloem
Bloemtype:
tweeslachtig
Bloembladen:
2 kelkkafjes, 2 kroonkafjes
Meeldraden:
3 meeldraden
Vruchtbeginsel:
bovenstandig
Stijlen:
1
Stempels:
2
Vrucht:
graanvrucht of korrel
Zaden:
-
Stengel:
rechtopstaand
Schors:
-
Bladstand:
in rijen
Bladvormen:
lijnvormig, priemvormig
Bladranden:
gaaf, omgerold
Ondergronds deel:
wortelstokrhizoom/ wortelstok
Plantengemeenschappen:

Het huidige areaal van Engels slijkgras bestaat uit de Europese kusten. Ook in Z.Afrika is het ingeburgerd. Het Engels Slijkgras is afkomstig van transport door scheepvaart van een verwante soort uit Amerika. Daarna vond er hybride vorming (S.townsendii) plaats in Z.Engeland met de Europese soort Klein Slijkgras. Het kreeg enige tijd later door polyploïdie het dubbele aantal chromosomen.

De plantensoort 'Engels slijkgras' komt voor in de volgende plantenassociaties:

C4 - plant 

Slijkgras is, net als mais, een C4 - plant en groeit specifiek aan zee (L.:= maritima ) in het gebied van de hoogwaterlijn. Ook in de riviermonden. Doordat het C4 mechanisme ervoor zorgt dat de plant zuinig om kan gaan met water is dat voor Slijkgras een pluspunt. Er is in zijn milieu weliswaar veel (zout)water, maar dat is niet bruikbaar voor de synthese. Door het zout via klieren op de bladeren uit te scheiden is in dit euvel voorzien.

Naamgeving 

Slijkgras is gezien de standplaats een duidelijk Nederlandse benaming. Het oud-Griekse Spartos werd onder meer gebruikt om een plantengewas waar touw en slingers van gemaakt werden mee aan te duiden en vormde de basis voor de geslachtsnaam Spartina; de Engelse benaming 'cordgrass' sluit hier naadloos bij aan (met dank aan Jan van Twisk).

Nog meer informatie over de ecologie van Engels slijkgras en de relaties met andere organismen en het milieu is te vinden in Weeda, E.J. et al., (2003) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 5: 214-217..

Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: . Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 293.

Een andere determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: .

Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Spartína ánglica.