Douglasspar, Pseudotsuga menziesii, is het gemakkelijkst te herkennen aan de geur van de naalden. Als je die tussen een tweetal vingers fijnwrijft ruik je een frisse sinaasappelgeur. Die naalden staan zo ongeveer in twee rijen links en rechts van de twijgen en blijven de winter over aan de boom zitten. De bomen kunnen hoog worden en de kegels met daarin de zaden hangen aan de takken en twijgen. Onder de bomen zijn altijd wel kegels te vinden met onder iedere zaadschub de typische 3-tandige dekschub.
Uit Amerika al tijden geleden in onze omgeving ingevoerd en intussen op een aantal plaatsen in bossen ingeburgerd, waar de boom zich ook voortplant, is de Douglasspar, Pseudotsuga menziesii (Mirb.) Franco, uit de Dennenfamilie of Pinaceae. Volwassen bomen kunnen een flinke hoogte bereiken tot soms nog meer dan 35 meter, hoewel dat natuurlijk uitzonderlijk hoog is in onze omgeving.
De stam is rijzig en recht van vorm; de kleur van de schors van een jonge boom is grijs met veel bobbels die hars bevatten, zogenaamde harsblaren. Bij een oude boom kleurt de schors naar bruin, is kurkachtig en vertoont op den duur niet al te diepe scheuren.
Aan de takken en twijgen, die rond zijn, staan de naalden. Ze zijn tamelijk lang, zo tussen de 20 en 40 mm, 1 tot 1,5 mm breed. Van boven zijn ze glanzig (donker)groen en aan de onderkant zijn ze dofgroen; ze hebben daar naast de middennerf dofgroene tot een beetje grijzige strepen Dat zijn de gebieden waar de huidmondjes staan. Bij sommige naaldbomen staan de huidmondjes juist aan de bovenkant van de naalden en zie je aan de bovenkant naast de middennerf twee grijze strepen. De Jeneverbes is zo'n naaldboomsoort.
De naalden hebben een spitse top en ze staan, als je goed kijkt, verspreid aan die takken en twijgen. Ze blijven meerdere jaren staan wat goed te zien aan het feit dat meerdere loten, die jaarlijks uit knoppen ontstaan, bezet zijn met frisse naalden. Wat verder opvalt aan de stand van de naalden is dat ze ongeveer in een plat vlak staan, maar niet echt heel strak. Als je een naald van een tak of twijg aftrekt, is het bladkussen maar heel kort en laat dan een rond litteken achter op de tak of twijg. Dat is bij de Sparren uit het geslacht Spar anders: daar kun je zien dat het bladkussen als een vlaggetje aan de naald blijft zitten en doorloopt tot aan een lager geplaatste naald. Je moet ook altijd een paar naalden fijn wrijven en als je dan een frisse sinaasappelgeur ruikt weet je dat je te doen hebt met een Douglasspar. Nieuwe knoppen waaruit volgend groeiseizoen een nieuwe twijg uit tevoorschijn komt zijn lang, spits en lichtbruin van kleur. Ze zitten tussen de naalden aan de twijgen.
Mannelijke en vrouwelijke voortplantingscellen vind je in kegelvormige structuren aan dezelfde boom. Het is dus een eenhuizige soort. De mannelijk bloeiende kegeltjes hangen niet ver van de toppen van de takeinden. Als ze hun stuifmeel of pollen hebben vrij gegeven aan de lucht, vallen ze af. Je vindt deze derhalve enkel vroeg in het voorjaar aan de bomen. De vrouwelijk bloeiende kegels blijven langer aan de boom; ze ontstaan aan de uiteinden van de twijgen, vangen het pollen op vanuit de lucht en daarna gaan ze hangen. Deze rijpende vrouwelijke kegels zie je nog een hele tijd. Ze kunnen 5 tot 10 cm lang worden. Aan een afgevallen vrouwelijke kegel kun je zien dat om de zaadknoppen twee zaadschubben zitten en dat dit geheel door een dekschub wordt begeleid. De dekschub steekt verder uit de kegel uit dan de zaadschubben en is drietandig. De bruine zaden kunnen heel gemakkelijk kiemen in onze contreien, waardoor er snel een verjonging van het bosbestand optreedt en de soort ook gemakkelijk inburgert in het noordwesten van Europa.
Douglassparren maken deel uit van onze naaldbossen en soms kun je zelfs aangeplante bospercelen vinden waarin vrijwel alleen Douglassparren staan, zogenaamde monocultures of houtakkers.
MM_171117
De Douglasspar is vanuit Noord-Amerika in de negentiende eeuw in Europa ingevoerd en bijvoorbeeld in Nederland behoorlijk veel aangeplant. Vanuit die aanplanten is de soort ingeburgerd en verspreidt zich nu zelfstandig zonder menselijke hulp. Het areaal is door die overbrenging naar Europa nu verspreid over een groter deel van het noordelijk halfrond.
De citrusgeur of sinaasappelgeur van de naalden is toch echt een wel heel typisch kenmerk van deze ook in de winter groen blijvende naaldboom.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 74. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 87.
Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 195.
Maes, B., 2013, Inheemse bomen en struiken in Nederland en Vlaanderen (Uitgeverij Boom Utrecht): 26.
In het Duitse taalgebied heet de Douglasspar Douglasie. Zie: Rothmaler, W. (1981) Exkursionsflora für die Gebiete der DDR und der BRD. Band 2 Gefässpflanzen, 10e druk: 109.
Met dank aan Jan van Twisk, die enige gebruikte gegevens heeft aangeleverd.
Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Pseudotsúga menziésii.