Een kruid met kleine vijftallige bloemen die witte of roze bloemdekbladen hebben is Boekweit, Fagopyrum esculentum. Aan de stengels staan op de plaats waar de bladeren aan de stengels zitten vliezige tuitjes. De bladeren zijn driehoekig, pijlvormig. Boekweit is een akkergewas, maar soms komt het verwilderd voor want de zaden worden wel in vogelvoer verwerkt.
Boekweit, Fagopyrum esculentum Moench, uit de Duizendknoopfamilie is een oud landbouwgewas.
De kruidachtige planten hebben op een klein wortelstelsel dat bestaat uit een hoofdwortel met zijwortels een rechtopstaande, gladde en en holle stengel die wat geribbeld is en daardoor wat kantig aanvoelt. Onder de knoop, dat is waar een blad aan de stengel zit, staat rondom een aantal kleine haren. De bladeren staan verspreid aan de stengel. Ze zijn driehoekig, pijlvormig van vorm en hebben twee tamelijk grote naar achteren wijzende bladpunten. De bladeren hebben een spitse punt. De lengte van het blad is iets groter dan de breedte. De rand van de bladeren is gaaf. Aan de voet van de bladsteel staat een vliezig tuitje en aan de bovenzijde van de bladsteel staan fijne papilleuze haartjes.
Boven aan de stengel is deze vertakt en daar staan de bloeiwijzen, die ieder in de oksel van een blad staan. Op de bloeiwijze steel staat net als op de bladsteel aan een kant een flink aantal kleine papilleuze haartjes. De bloeiwijze is een pluim met aren waarin een flink aantal bloemen staat in de oksel van een klein schutblad. Het valt overigens niet zo op dat de bloeiwijze een aar is, omdat elke bloem een tamelijk lange bloemsteel heeft waardoor de bloemen een stukje van de as van de aar naar buiten staan. Dat is anders dan bij de soorten uit de geslachten Duizendknoop of Varkensgras van de Duizendknoopfamilie. De bloemen zijn regelmatig, vijftallig en hebben bloemdekbladen die wit of roze zijn met een groene vlek aan de voet van het blad. Het bovenstandig vruchtbeginsel heeft drie stijlen met knotsvormig stempel en het aantal meeldraden bedraagt 8. De helmdraden zijn niet rond maar wat afgeplat. Aan de voet van de helmdraden staat een aantal goudgele knobbels en wordt nectar afgescheiden. De bloemen zijn niet erg groot, derhalve kun je de genoemde details het beste met een loep bekijken.
Het vruchtbeginsel groeit na bevruchting uit tot een dopvrucht waarin de zaadknop zich ontwikkelt tot een nootje. Dit nootje is tweemaal zo lang als het bloemdek dat om de vrucht staat en dat dan vruchtdek wordt genoemd.
MM_160613
Boekweit is vanouds een landbouwgewas en de nootjes worden tot meel vermalen. Boekweitmeel wordt nog steeds gebruikt in de keuken of bakkerij. Boekweit wordt derhalve ook wel ingezaaid op akkers. Verder wordt het zaad verwerkt in vogelvoer en de plant wordt ook wel uitgezaaid als nectarplant.
Vroeger werd Boekweit veel meer verbouwd dan tegenwoordig, maar je ziet dat oude gewassen steeds meer in de belangstelling komen te staan. De naam Boekweit is af te leiden van enerzijds 'beuk' in verband met de gelijkenis van de boekweitzaden met beukennootjes en anderzijds 'weit' een oude naam voor tarwe. Bij de bloemen die we hier tonen zijn de drie stijlen korter dan de 8 meeldraden. Er zijn ook planten waarbij de drie stijlen langer zijn dan de 8 kortere meeldraden. We noemen dit verschijnsel 'diformie' en dit draagt bij aan een beter verloop van de kruisbestuiving door de insecten die de nectarrijke bloemen veel bezoeken.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 272. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 544.
Een andere determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 410.
Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Fagopýrum esculéntum.