Aan de rode, soms paarse kleur van de bloemen is de Bermooievaarsbek, of Geranium pyrenaicum, te herkennen. De bladeren zijn in omtrek rond, maar bij nadere beschouwing handvormig gespleten. De vijf tot zeven lobben van het blad zijn zelf ook weer gelobd. De planten zijn behaard met tamelijk lange haren en naar boven toe steeds meer korte klierharen. De vorm van de vruchten, met een lange snavel, verklaart de Nederlandse naam ooievaarsbek.
In onze bermen en op rivier- en spoordijken kun je de Bermooievaarsbek, Geranium pyrenaicum Burm.f., uit de Ooievaarsbekfamilie of Geraniaceae aantreffen.
De meerjarige planten kunnen redelijk hoog worden, tot zo'n 55-60 cm. Ze hebben ondergronds een penwortel. Uit deze ondergrondse penwortel ontwikkelen zich de stengels, waaraan de bladeren verspreid gerangschikt staan. De stengels en blad- en bloemstelen zijn behaard en naar boven toe in de plant zijn steeds meer klierharen te vinden die overigens niet meer dan een 0,1 mm groot zijn. De bladeren zijn in omtrek rond en onderaan de bladsteel, op de plek waar deze aan de stengel zit, vind je driehoekige steunblaadjes. Deze steunblaadjes zijn paarsig van kleur. De in omtrek ronde bladeren zijn handvormig ingesneden waarbij de insnijding tussen de middenlob en de aanliggende zijlobben 1/2-1/3 van de totale bladdoorsnee bereikt. De afzonderlijke vijf tot zeven lobben van het blad zijn op hun beurt ook weer meerlobbig.
Aan de stengeluiteinden zitten de tweebloemige bloeiwijzen. De afzonderlijke regelmatige bloemen zijn zo'n 1,5 cm in doorsnee. De kroonbladen zijn roze tot roodpaars van kleur en deze kroonbladen hebben in verhouding een korte nagel, het smalle onderste deel van het kroonblad, tegenover de lengte van het brede deel van het kroonblad, de plaat. De rand van het kroonblad is duidelijk uitgebocht tot ingesneden. De lengte van een heel kroonblad bedraagt 7-9 mm; de lengte van de kelkbladen is 4,5 mm. De kelkbladen eindigen in een stekelpunt.
De deelvruchten, het zijn zogenaamde dopvruchten, zijn weliswaar glad, maar met een loep is te zien dat ze aangedrukt behaard zijn. Op de zaden is een fijn patroon van mazen zichtbaar.
De planten hebben een voorkeur voor open, vruchtbare bodem.
MM_150810
Het areaal van Bermooievaarsbek strekt zich uit over bergachtige streken in het zuiden en midden van Europa en in het gebied van het Atlasgebergte in Noord-Afrika. In onze contreien vind je haar vooral in de streken van de duinen en rond de grote rivieren op open redelijk vruchtbare bodems van bermen en dijkhellingen. Ook is ze aan te treffen op spoordijken, die vaak een graslandachtige begroeiing hebben die op de begroeiing van dijkhellingen lijkt. Ook in Zuid-Limburg is de soort lokaal talrijk. Zo is de soort volgens Schaminée, J. et al. (2010) Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland, een kensoort van de op dijken en in grasland veel voorkomende
16Bb1 - Glanshaver-associatie
en komt ze verder ook voor in de onderstaande plantengemeenschappen:
30Ab2 - Tuinbingelkruid-associatie
31Ab2 - Kruipertjes-associatie
31Ab3 - Associatie van Ballote en andere Netels
31Ca1 - Honingklaver-associatie
31Ca2 - Kweekdravik-associatie
33Aa4 - Associatie van Look-zonder-look en Dolle kervel
Bermooievaarsbek is in onze Lage Landen een neofiet, dat betekent dat bekend is sinds wanneer de soort voor het eerst is gevonden en beschreven. Dat is in 1836 in de omgeving van Leiden. Van daaruit heeft de soort zich gestadig uitgebreid.
De soortsnaam pyrenaicum duidt erop dat de soort onder meer in de Pyreneeën een thuisbasis heeft. De vorm van de splitvrucht die met zijn lange uitgroeisel van opzij erg veel gelijkenis vertoont met de kop van een reiger, ooievaar of kraanvogel heeft geleid tot de Nederlandse naam.
Uitgebreidere informatie over de ecologie van Bermooievaarsbek en de relaties van deze soort met andere organismen en het milieu kunnen gevonden worden in Weeda, E.J. et al., (1987) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 2: 157
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 326. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 441.
Een andere determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 581.
Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Geránium pyrenáicum.