Klitten zijn als geslacht heel gemakkelijk te herkennen doordat de hoofdjes aan de haren van de vacht van dieren blijven hangen, of ook wel aan de haren en kleren van mensen blijven haken. Grote klit, Arctium lappa heeft grote bladeren, die min of meer rond zijn en tot 50 cm in doorsnede. Ze eindigen in een stekelpunt. De hoofdjes hebben tijdens de bloei paarsrode buisbloemen.
Planten met grote, niet stekelige bladeren maar wel hoofdjes met paarsrode bloemen en stekelige omwindsels kunnen tot het geslacht Klit uit de Composietenfamilie behoren. Grote klit, Arctium lappa L., kenmerkt zich doordat de grote bladeren in de rozet stelen hebben die aan de voet met merg gevuld zijn. Dit onderscheidt de Grote klit van de Gewone klit die rozetbladeren met holle stelen heeft.
De stengels zijn vertakt en geribd en van binnen met merg gevuld. Ze hebben sterke bastvezels, waardoor ze erg taai zijn. Het zijn planten zonder melksap.
De bladeren van de twee- tot meerjarige Grote klit (vroeger ook wel Klis genaamd) sterven allemaal af en je vindt daarom geen winterrozet. Deze wordt in het voorjaar opnieuw gevormd uit de stevige penwortel. De onderste bladeren en met name die in de rozet kunnen erg groot zijn tot wel 50 cm in doorsnede. Langs de stengels staan de bladeren verspreid. De rand van de bladeren is getand en de onderzijde vaak witviltig. Naar boven toe worden de bladeren veel kleiner en ze zijn dan vaak zonder steel zittend aan de stengels. Aan de top van de bladeren zit een naaldvormige stekelpunt.
De stengel eindigt in een tuilvormige bloeiwijze die uit een aantal bolronde hoofdjes bestaat. Deze hoofdjes staan bij Grote klit dus min of meer in een vlak en kunnen 3 tot 4 cm groot zijn. De omwindselbladen van de hoofdjes zijn helder groen en maar zelden iets paars aangelopen. Ze voelen stekelig aan doordat de top van de stevige omwindselbladen haakvormig is. Deze is naar binnen gebogen. De binnenste omwindselbladeren lopen spits toe en zijn aan de top smal en minder dan een kwart mm breed.
De paarsrode buisbloemen zijn allemaal tweeslachtig en kunnen zowel na kruisbetuiving als na zelfbestuiving tot goede vruchtzetting komen. Door de haakvormige omwindselbladeren blijven de hoofdjes met daarin de vruchten gemakkelijk aan de haren van dieren hangen. Zo vindt de verdere verspreiding plaats, ook door mensen. Je zou de bolvormige vruchten daarom wel klitvruchten kunnen noemen.
Grote klitten vind je vooral op ruderale terreinen en in bermen, maar ook wel in bosranden en lichte loofbossen.
MM_130106
Grote klit is een soort die van oorsprong een areaal heeft dat zich uitstrekt over Europa en Azië. Maar de soort is inmiddels ook in Noord-Amerika ingeburgerd. In Nederland is het een soort die vooral zijn verspreiding heeft in het rivierengebied, maar ook langs de Geul en bij voorbeeld de Oude Rijn tref je haar aan. Schaminée, J. et al. (2010) Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland, deelt de Grote klit in in het
31Ca Wormkruid-verbond
Gebruik van de wortel
Als u geïnteresseerd bent in meer uitgebreide gegevens over de ecologie van Grote klit, de relaties met andere organismen en het milieu, dan vindt u dat in Weeda, E.J. et al., (1991) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 4: 122.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 616-617. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 679.
Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 1091.
Uitspraak van de wetenschappelijke naam: Árctium láppa.