In onze bossen vallen in het voorjaar de hemelsblauwe bloemen tussen de donkergroene ovale bladeren van de Kleine maagdenpalm, Vinca minor, tijdens de bloei direct in het oog. De bloemen hebben vergroeide kroonbladen en zijn tot zo'n drie cm in doorsnede. De planten bedekken een groot oppervlak en de groenblijvende bladeren vallen ook in de winter in het bos op.
Tot de tamelijk grote groep van "schaduwplanten" hoort ook Kleine maagdenpalm, Vinca minor L. uit de Maagdenpalmfamilie of Apocynaceae. Het is een overjarige dwergstruik.
De bruine stengels van de Kleine maagdenpalm kruipen over de grond en wortelen dan op de knopen. Als de plant in het vroege voorjaar gaat bloeien ontstaan ook op knopen min of meer rechtopstaande stengels. Aan deze stengels ontwikkelen zich de alleenstaande bloemen in de oksels van bladeren. De bladeren staan tegenover elkaar aan de stengels. Ze hebben korte stelen. Hun vorm is langwerpig tot elliptisch. De kleur is donkergroen en soms glimmen ze wat en doen leerachtig aan. Ook in de winter zie je de altijd groen blijvende planten in het bos. Ze kunnen grote plakkaten vormen.
De bloemen komen in het vroege voorjaar te voorschijn uit de okselknoppen van de bladeren aan de omhoog groeiende zijstengels. De hemelsblauwe kleur valt op. De vijf kroonbladen zijn in het onderste deel vergroeid en vormen een tamelijk lange kroonbuis. De vorm van de kroon is klok- tot trompetvormig. Het breder wordend deel van de dan vrije kroonbladen vormen een vlak, waardoor een tamelijk groot bloemoppervlak met een doorsnede van zo'n drie cm ontstaat. De kelk bestaat uit vijf tamelijk lange kelkslippen. De gedraaide meeldraden staan op de kroonbuis ingeplant maar wisselen af met de kroonbladen. Het bovenstandig vruchtbeginsel bestaat uit twee hokken die aan de voet vergroeid zijn. De stijl wordt naar boven toe steeds breder en heeft bovenaan een brede ring die om de stijl aansluit. De onderrand van de platte ring fungeert als stempeloppervlak en dit is door haren beschermd tegen het pollen uit dezelfde bloem. Bovenop de ring staat de zogenaamde stamperkop. Het heeft de vorm van een zuiltje. Op dit zuiltjes staan vijf bundels van haren. Het pollen van de daaromheen staande meeldraden wort op deze haren afgezet. Onderin de bloem naast het vruchtbeginsel staan gele honingklieren, die nectar afscheiden.
Als een hommel de bloem bezoekt steekt deze zijn lange snuit tussen twee meeldraden door naar de nectar onderin de bloem en zuigt deze op. Heeft de hommel pollen bij zich van een andere bloem dan wordt dit afgezet onder de ring tegen het stempeloppervlak. Dan kan via de kruisbestuiving de bevruchting plaatsvinden. Bij het terugtrekken uit de bloem wrijft de hommel langs de haren op het zuiltje en neemt dan pollen mee dat op die haren is gedeponeerd door de helmhokken van de meeldraden. Treedt er werkelijk kruisbestuiving op dan groeit het tweehokkig vruchtbeginsel uit tot twee kokervruchten.
Maar kruisbestuiving en vruchtzetting treedt zelden op, omdat de bloemen die bezocht worden meestal tot een en dezelfde plant behoren, die zo'n groot plakkaat vormen. Immers zelfbestuiving leidt niet tot vruchtzetting.
MM_130517
Het oorspronkelijk areaal van kleine maagdenpalm is Midden-Europa en de grenzen worden gevormd door Zuid-Engeland, Noord-Spanje en Zuid-Italië en het Zwarte-Zeegebied. Als geliefde stinzenplant is ze ook ingevoerd in Schotland en Zuid-Zweden. Oorspronkelijk hoort ze zeker in de rijkere loofbossen thuis van Oost-Twente, de Achterhoek, de omgeving van Nijmegen en Zuid-Limburg. Ook in België tref je de plantensoort in vergelijkbare loofbossen aan. In Schaminée, J. et al. (2010) Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland wordt de soort ingedeeld in de plantengemeenschap
43Ab1 Eiken-Haagbeukenbos
Voor meer uitgebreide informatie over de relaties met andere organismen, het milieu en de ecologie van Kleine maagdenpalm verwijzen wij naar Weeda, E.J. et al., (1988) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 3: 101.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 481. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 570.
Een andere determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 957.
Uitspraak van de wetenschappelijke naam: Vínca mínor.