Aan zijn grote stekelige hoofdjes met daarin lila bloemen is de Grote kaardenbol, Dipsacus fullonum, in de zomer goed te herkennen. Ook de stekelige bladeren en stengels vallen direct op, terwijl het stagnerende regenwater in de vergroeide bladvoeten een uniek verschijnsel is in onze flora. De plant staat vaak in ruigten, maar ook wel in bermen en op de hellingen van dijken.
Vooral tijdens de vruchttijd, vallen de grote 4 tot 8 cm lange hoofdjes met hun stekelige uiterlijk van de Grote kaardenbol, Dipsacus fullonum L. uit de Kamperfoeliefamilie op.
Grote kaardenbol is een stevige tot 2 m hoog wordende plant die forse stengels heeft die gestekeld zijn, maar in het eerste jaar ontwikkelt zich eerst een bladrozet. Aan die stengel zitten tegenoverstaande bladeren die met een komvormige voet zonder steel zittend zijn ingeplant. In die komvormige, vergroeide bladvoeten verzamelt zich water. De langwerpige bladeren met een opvallend dikke middennerf lopen geleidelijk in een spitse punt uit. De rand van de bladeren is stekelig getand. Doordat zowel de bladeren als de stengels stekels hebben heeft de hele plant een stekelig aanzien. De beschermde Grote kaardenbol is een tweejarige plant.
De stengels eindigen in een bloeiwijze die hoofdjesachtig is. Dat hoofdje is groot en voelt heel stijf en stekelig aan. Aan de voet van het hoofdje zit een stekelig omwindsel. De lijnvormige omwindselbladen, bezet met stekels, kunnen van grootte sterk verschillen en krommen voor een deel naar boven. Enkele kunnen zo lang zijn dat ze boven het hoofdje uitsteken. Op het hoge hoofdje staan veel kleine enigszins tweezijdig symmetrische bloemen. Opmerkelijk is dat de bloei begint met een ring van bloemen halverwege het hoofdje en zich van daar in twee ringen naar boven en naar onderen verbreidt. Ze hebben een onderstandig vruchtbeginsel waarop een vergroeidbladige lila viertallige kroon staat. Een kelk als zodanig ontbreekt, maar op het vruchtbeginsel staat wel een aantal stijve haarachtige tanden. Daaromheen zit nog een apart vergroeid omhulsel, de buitenkelk. In het bloemhoofdje staan stekelige schutbladen of stroschubben met stijve rechte punten om de bloemen.
Allerlei insecten bezoeken de bloemen van Grote kaardebol vanwege de nectarproductie en zorgen en passant voor de bestuiving en bevruchting. De vier meeldraden steken ver buiten de kroon uit. Ze zijn niet vergroeid, zoals dat wel het geval is bij de composietenbloemen. Het vruchtbeginsel groeit na bevruchting uit tot een eenzadige, vierkante en geribde schijnvrucht.
De plant staat op vochtige en kalkhoudende, omgewerkte grond op dijkhellingen, in bermen en ruigten, bij voorbeeld in de uiterwaarden langs onze rivieren.
MM_121212
Grote kaardenbol komt van oorsprong voor in het zuiden, westen en midden van Europa. Zijn areaal bestaat verder uit Zuidwest-Azië en het Atlasgebied in Noord-Afrika. Deze beschermde soort komt vrij algemeen voor in het Deltagebied en aangezien het een kalkminnende soort is ook in Zuid en Midden Limburg, langs de Rijn en haar takken, op verlaten terreinen van steenfabrieken en langs spoorwegen. Ook langs de Veluwekust en in Noord-Friesland is de soort te vinden en verder alleen sporadisch, meestal verwilderd uit tuinen
Weverskaarde
Krets
Voor meer uitgebreide informatie over de relaties met andere organismen, het milieu en de ecologie van Grote kaardenbol verwijzen wij naar Weeda, E.J. et al., (1988) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 3: 283.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 579. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, H(Leni). (2020) Heukels' Flora van Nederland: 744.
Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 997.
Uitspraak van de wetenschappelijke naam: Dípsacus fullónum