Een opvallende struik die het hele jaar door, dus ook in de winter, groen is en waarvan de takken in doorns eindigen en de bladeren priemvormig mèt stekelpunt zijn, is de Gaspeldoorn, Ulex europeus. Hij kan in de wintermaanden december en januari al bloeien maar de hoofdbloeitijd is van eind maart tot juni. De alleenstaande bloemen zijn van het vlinderbloemtype en de kroonbladen zijn geel. De kelk bestaat uit twee bladen, die behaard zijn. Gaspeldoorn staat in bosranden en op heidevelden.
Gaspeldoorn, Ulex europeus L., uit de Vlinderbloemenfamilie of Fabaceae, is een forse, stekelige struik die tot ruim twee meter, soms tot drie, hoog kan worden. Takken en twijgen eindigen in doorns en de bladeren zijn priemvormige en lopen uit in een stekel. Daardoor lijken de struiken alleen maar vertakte stekels te hebben.
Jonge twijgen zijn geribd en behaard en normale, vlakke bladeren vind je niet aan de struik, hoogstens op plekken waar de struik beschadigd is kun je vlakke bladeren vinden die dan drietallig of enkel zijn. Ook de kiemplanten van de Gaspeldoorn hebben dit soort vlakke, normale bladeren. Aan een gewone, onbeschadigde struik zijn de bladeren en de steunbladeren omgevormd tot doorns. Ook de twijgen en dus later de takken eindigen in zo'n doorn. Aan de top zijn de doorns glanzend bruin. De doorns zijn zo stevig dat ze niet kunnen afbreken, wat de struik heel herkenbaar maakt.
De bloemen staan aan het eind van de twijgen in de oksels van de bladdoorns. Het zijn alleenstaande bloemen. Hun kelk bestaat uit twee kleppen en is dus niet vijftallig, wat normaalgesproken de situatie is bij de Vlinderbloemenfamilie. Deze twee kleppen, de kelkbladen dus, zijn strogeel van kleur en dicht behaard. De bloemkroon, die uit vijf kroonbladen bestaat, zoals we dat kennen van de vlinderbloemen, blijft een beetje eivormig, geurt aangenaam en is dooiergeel van kleur. De tien meeldraden zijn allemaal even lang en voor meer dan de helft met elkaar vergroeid.
Het bovenstandig vruchtbeginsel groeit na bestuiving en bevruchting uit tot een korte peul die dicht behaard is. Hij springt met twee kleppen open en laat de weinige zaden vrij. Deze kunnen snel kiemen.
MM_210120
Gaspeldoorn heeft een areaal dat in Europa ligt en wel heel westelijk direct aan de Atlantische oceaan en de Noordzee. Het strekt zich uit van Portugal tot in Schotland en omvat ook de eilanden in de Atlantische Oceaan. Als de Gaspeldoorn al inheems is in Nederland en België, dan moet dat wel de kuststreek zijn, maar zeker is het niet. Na 1600 wordt het bestaan van de struik gerapporteerd in Walcheren, maar het kan een door de mens aangeplante populatie zijn. In ieder geval zijn er nog steeds groeiplaatsen in de duinen en verder op kalkarme zandige bodem, vermengd met löss, leem of slib. Gaspeldoorn komt naar het oosten voor tot in Twente.
De struik kent geen winterrust, maar het is opvallend dat hij veel vorstgevoeliger is dan de Brem. Ook langdurige droogte of stagnerend water verdraagt de soort ook slecht. Bij vorst wordt een deel van de takken gedood en deze herken je aan de strokleur. Is de winter erg streng dan kan de struik tot op de wortel zelfs afsterven, maar vanuit de ondergrondse wortel ontspruit de struik weer. De struik kan ook goed branden, maar na brand loopt de struik, net als na vorst, weer uit.
Uitgebreidere informatie over de ecologie van de Gaspeldoorn en de relaties van deze soort met andere organismen en het milieu kunnen gevonden worden in Weeda, E.J. et al., (1987) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 2: 115-116.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 358. Of met de nieuwste druk van deze flora: Duistermaat, L (2020) Heukels' Flora van Nederland, 24ste druk: 337.
Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 754.
Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Úlex européus.