Rode kamperfoelie - Lonicera xylosteum

Een rechtopstaande struik met tegenover elkaar staande bladeren en telkens twee bloemen in iedere bladoksel is de Rode kamperfoelie. De soort is zeldzamer dan de Wilde kamperfoelie, maar heeft ook tweezijdig symmetrische bloemen. De bladeren zijn eirond ovaal van vorm en de kleur van de twee lippige bloemkroon is geelwit. De bloemkroon is aan de buitenkant bezet met kleine haren.

Klik op een foto voor kenmerk met uitleg:
Verspreidingskaart
Ecologische parameters

Een rechtopstaande struik met tweezijdig symmetrische bloemen in loofbossen op kalkbodems is de Rode kamperfoelie, Lonicera xylosteum L., uit de Kamperfoeliefamilie of Caprifoliaceae. Deze soort onderscheidt zich sterk van de Wilde kamperfoelie die we kennen als een slingerplant die zich om de vegetatie slingert en zo omhoog komt in de bosvegetatie en hagen en zomen waar deze soort groeit. Het leefmilieu van de Rode kamperfoelie is eveneens in loofbossen, hagen, struwelen en zomen, maar dan gebonden aan kalkrijke bodem maar is altijd een rechtopstaande struik die tot een meter of twee hoog wordt.

Op het ondergrondse wortelstelsel staan de rechtopstaande, verhoute takken die een licht grijsbruine schors hebben. De jonge twijgen kenmerken zich door een beharing die aanligt aan de twijgen; deze beharing verdwijnt bij het ouder worden. Aan de twijgen staan de ovale elliptische bladeren twee aan twee tegenover elkaar. De bladvoet kan afgerond tot wigvormig zijn. De bladeren zijn ongeveer in het midden op zijn breedst.

In de oksels van de bladeren staat een bloeisteel met daarop twee bloemen. Je vindt dan ook heel regelmatig vier bloemen twee aan twee bij elkaar staan. De bloemen zijn tweezijdig symmetrisch met een duidelijke bovenlip en een onderlip. De buitenkant van de bloemen is bezet met kleine haren. De kleur van de kroonbladen is wit tot geelwit met soms wat rood aan de basis van de bloemkroon. De bloemen zijn duidelijk kleiner dan die van de Wilde kamperfoelie. Het onderstandig vruchtbeginsel groeit na bestuiving, die meestal door hommels gebeurt, uit tot een rode bes. Aanvankelijk is de bes nog groen.

MM_190430

Hoofdgroep:
Plantenfamilie:
Plantengeslacht:
Kamperfoelie - Lonicera
Plantvorm:
struik
Plantgrootte:
0.25 - 2.00 meter
Bloeiperiode:
Bloemkleuren:
geelwit, wit
Bloeiwijze:
tweebloemig
Bloemvorm:
tweezijdig symmetrisch
Bloemtype:
tweeslachtig
Bloembladen:
5 kelktanden, 5 vergroeide kroonbladen
Meeldraden:
5 meeldraden
Vruchtbeginsel:
onderstandig
Stijlen:
1
Stempels:
1
Vrucht:
bes
Zaden:
-
Stengels:
rechtopstaand, gevuld
Schors:
glad, lichtgrijs, bruin
Bladstand:
tegenoverstaand
Bladvormen:
elliptisch, ovaal
Bladranden:
gaaf, behaard
Ondergronds deel:
-
Plantengemeenschappen:

Het areaal van de Rode kamperfoelie omvat het midden van Europa tot en met België en het zuiden van Limburg, waar de soort is te vinden in loofbossen op kalkbodem en in zomen.

De plantensoort 'Rode kamperfoelie' komt voor in de volgende plantenassociaties:

De twee bloemen die apart staan maar wel op een gezamenlijke bloemsteel is een wel heel opvallend kenmerk van deze soort. De Rode kamperfoelie wordt ook wel in tuinen en parken aangeplant. Denk erom dat de bessen giftig zijn.

Voor meer uitgebreide informatie over de relaties met andere organismen, het milieu en de ecologie van de Rode kamperfoelie verwijzen wij naar Weeda, E.J. et al., (1988) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 3: 275

Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 575. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 740.

Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 991.

Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Lonícera xylósteum.

In het Duitse taalgebied wordt de soort Rote Heckenkirsche genoemd; Rothmaler, W. (1981) Exkursionsflora für die Gebiete der DDR und der BRD. Band 2 Gefässpflanzen, 10e druk: 344.