In onze Nederlandse flora kennen we een klein aantal plantensoorten die voor hun levenscyclus mede afhankelijk zijn van het vangen van kleine dieren om door vertering van die dieren te voorzien in noodzakelijke voedingselementen. Een van de in het water levende plantensoorten is Loos blaasjeskruid, Utricularia australis. Deze soort is aan te treffen in zeer schoon, voedselarm water bijvoorbeeld in plassen in vennen, duinvalleien en duinpannen, waar alleen regenwater als watertoevoer te zien is. Bloeiend Loos blaasjeskruid herken je aan de trossen met tweezijdig symmetrische oranjegele bloemen die boven het water uitsteken, terwijl de rest van de plant in het water drijft.
Loos blaasjeskruid, Utricularia australis R.Br., hoort tot de Blaasjeskruidfamilie of Lentibulariaceae. Het is een overblijvende, drijvende, waterplant. Blaasjeskruiden missen een wortelstelsel. De bladeren staan verspreid aan de stengel en bestaan uit lijnvormige slippen. Sommige van de blad-aanzetten ontwikkelen zich tot bol- of eivormige blaasjes. De naam Utricularia is afgeleid van utriculus (L.), dat zakje betekent.
Loos blaasjeskruid is een vertakte, onder het wateroppervlak zwevende, plant van enkele tientallen centimeters tot wel anderhalve meter groot. De plant is gemiddeld groen en kan via zijn sterk vertakte stengel en bladslippen voedingsstoffen opnemen uit het omringende water. Omdat in zijn milieu niet alle stoffen in voldoende mate aanwezig zijn kan het dieet aangevuld worden door het vangen van (kleine) waterdieren.
Nu komt het spannende deel van deze plant. Met de blaasjes worden namelijk prooien gevangen zoals kleine kreeftjes (watervlooien), muggenlarven, raderdiertjes en eencelligen.
Hoe werken deze blaasjes?
Ieder blaasje heeft een opening die wordt afgesloten door een klep. Deze kan naar binnen openen en niet naar buiten. Binnen het blaasje heerst een onderdruk. Wanneer een kleine waterbewoner de omgeving van het blaasje nadert wordt de klep gestimuleerd om te openen. Er wordt een sein gegeven via aanraking van een van de voelharen die op de buitenkant van de klep groeien. De wanden van het blaasje expanderen en zuigen water naar binnen, waarmee de prooi meegezogen wordt. Na ongeveer een half uur is de inhoud verteerd en wordt het vangmechanisme hersteld. Sterharen aan de binnenzijde van de blaaswand spelen een rol bij de absorptie van water waardoor het blaasje weer in onderdruk positie komt te staan.
Blaasjeskruiden sterven in de winter af, maar niet nadat winterknoppen zijn gevormd, deze worden turionen genoemd. Dit zijn een soort compacte planten met een verdikte stengel en bladophopingen die in de loop van het najaar gevormd worden. Nadat de rest van de plant is verdwenen zakken deze winterknoppen naar de bodem waar ze overwinteren.
Bloei treedt bij Loos blaasjeskruid op vanaf juni. Aan de bloeiwijze tak ontwikkelt zich een bebladerde zijtak die als een balancerend orgaan voor de bloemstengel fungeert. De tweezijdig symmetrische bloem, die naar achteren een spoor draagt, heeft twee kelk- en kroonbladen. De twee kelkbladen lijken wel op een geopende vogelbek. De kroonbladen zijn dooiergeel met een oranje tekening op de welving van de onderlip; deze wordt wel gehemelte genoemd. Het enige deel van de plant dat boven water uitsteekt is de bloemstengel met een tros van enkele bloemen. Bij bestuiving kunnen alleen wat zwaardere insecten (hommels, bijen, zweefvliegen) de onderlip voldoende omlaag duwen. Na de bloei blijft de bloemsteel recht, staat schuin af of aangedrukt tegen de as van de bloeiwijze. Bij Loos blaasjeskruid zijn in ons land nog nooit vruchten aangetroffen; daar ontleent de plant zijn naam aan. Je spreekt dan ook niet van een vruchtsteel zoals bij andere Blaasjeskruiden.
Loos blaasjeskruid vind je in voedselarme, niet te diepe wateren met geen of een zeer dunne sliblaag, bijvoorbeeld in duinplassen.
GBMM_120209
De Blaasjeskruiden zijn over de hele wereld verspreid te vinden. Loos blaasjeskruid is gebonden aan voedselarm regenwater. Je vindt de soort dan ook in vennen, duinvalleien en plassen in duinpannen met een dunne mineraalarme sliblaag. De soort is zoals beschreven in Schaminée, J. et al. (2010) Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland, een belangrijke vertegenwoordiger van het:
6Ab Verbond van Ongelijkbladig fonteinkruid
Naast het bezit van vangblaasjes, waarvan het mechanisme is uitgelegd in het videofilmpje en de beschrijving van de soort, is er nog iets opmerkelijks te vermelden. Voorzover de literatuur ons leert komt Loos blaasjeskruid ondanks bloembezoek door insecten niet tot vrucht- en zaadvorming. Verondersteld wordt dat dit het gevolg is van het mogelijke feit dat Loos blaasjeskruid een bastaard is van Groot blaasjeskruid en een andere blaasjeskruidsoort (Weeda, E.J. et al., (1988) Nederlandse oecologische Flora.Wilde planten en hun relaties. Deel 3: 249).
Nog meer en uitgebreide informatie over de ecologie van Loos blaasjeskruid is te vinden in Weeda, E.J. et al., (1988) Nederlandse oecologische Flora.Wilde planten en hun relaties. Deel 3: 249.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 544. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 628.
Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 899.
Uitspraak van de wetenschappelijke naam: Utriculária austrális