In het begin van de lente kun je in onze rijkere loofbossen en ook in veel buitengoederen de driehoekige bladeren van de Gevlekte aronskelk vinden. Iets later verschijnen de kolfvormige bloeiwijzen die opvallen door hun witte spatha, die de kolf gedeeltelijk omhult. Het onderste deel van de spatha sluit door een vernauwing de ketel af waarbinnen de vrouwelijke en mannelijke bloemetjes te vinden zijn. Aan de binnenkant wordt de ketel door twee rijen haren afgesloten: een rij tussen de vrouwelijke en mannelijke bloemen en een rij haren boven beide typen bloemen. Het is een valbloem: mugmotjes worden aangetrokken door de aasgeur die door de paarse tot metaalkleurige knots van de kolf wordt verspreid.
Gevlekte aronskelk, Arum maculátum L., is een opvallende plantensoort uit de Aronskelkfamilie. Vooral valt de soort op tijdens de bloei, maar de vaak met paars-zwarte vlekken bezette bladeren vallen ook al op in het heel vroege voorjaar als de jonge bladeren te voorschijn komen.
In de maanden februari en maart, als er nog helemaal geen blad zit aan de bomen en struiken zie je uit de bosbodem de jonge bladeren te voorschijn komen. De driehoekige, pijlvormige tot 20 cm grote bladeren ontwikkelen zich vrij snel. Hun bladslippen wijzen duidelijk naar achteren. Aan het eind van het jaar sterven deze bladeren af. In de winter zie je er niets meer van boven het oppervlak, maar het reserve voedsel is dan ondergronds opgeslagen in de wortelknol.
Aan het eind van de vroege lente komen in de planten de bloeiknoppen tot ontwikkeling. Hieruit komt een heel typische bloeiwijze te voorschijn, een zogenaamde bloeikolf. Allereerst valt de spatha op. Dat is een wit tot heel licht groen gekleurd blad dat aanvankelijk opgerold is, maar zich al snel openvouwt. Tegen de witte achtergrond van deze spatha steekt een bruinrode tot paarsmetalige knots af. Deze blijkt vooral in de avonduren een grote rol te spelen. In de knots treedt verbranding op van acetylsalicylzuur en als gevolg van deze opwarming verdampt de knots geurstoffen die op aasgeur lijken. Op deze aasgeur komen heel veel kleine vliegjes en motjes af die eigenlijk normaal op een lijk afkomen om zich te voeden (motmugjes van het geslacht Psychoda). Ze zien met hun facetogen de spatha niet en botsen daar gemakkelijk tegenaan. Door de klap raken ze even bedwelmd en vallen langs de gladde spatha naar beneden tot onder in de bloeiwijze, de afgesloten ketel. Daar waar de spatha gesloten is zitten twee naar beneden gerichte kransen van haren, in feite omgevormde bloemetjes. Daardoor kunnen de vliegjes als ze naar boven willen kruipen niet de bloeiwijze verlaten. Ze zitten gevangen.
In deze situatie zijn de vrouwelijke bloemetjes die onder in de bloeiwijze zitten ontvankelijk voor pollen. Een dag later komen de mannelijke bloemetjes die iets hogerop in de ketel zitten tot bloei en de meeldraden laten veel pollen of stuifmeel los dat op de vliegjes of motjes valt. Die raken onder het pollen. Vlak daarna verwelken de haren en kunnen de vliegjes -eindelijk- ontsnappen. Ze zullen dan uitgehongerd op zoek gaan naar iets eetbaars en dat zal een lijk van een muis of iets dergelijks zijn. Maar ze kunnen ook aangelokt worden door de aasgeur van een andere net in bloei komende Gevlekte aronskelk. Als dat het geval is herhaalt zich het verhaal van hiervoor. Ze botsen weer tegen een spatha, vallen naar beneden de bloeiwijze in en met het pollen van een vorige bezochte bloeiwijze worden de vrouwelijke bloemetjes bevrucht.
De bevruchte vrouwelijke bloemetjes groeien in eerste instantie uit tot groene bessen, die later rood kleuren. Op het eind van het seizoen zie je deze staven met rode vruchtjes in het bos staan. Spatha en knots zijn dan al lang vergaan en de bladeren zijn dan al aan het verwelken.
Gevlekte aronskelk staat in onze wat rijkere, kalkrijkere bossen en ook wel in struweelranden. Als stinzenplant zijn ze vaak in de omgeving van landgoederen te vinden.
MM_120314
Gevlekte aronskelk een water- of moerasplant?
37Ac5 Associatie van Hazelaar en Purperorchis
43 Klasse der voedselrijke Eiken- en Beukenbossen
Nog meer informatie over de ecologie van Gevlekte aronskelk en zijn relaties met andere organismen en het milieu is te vinden in Weeda, E.J. et al., (2003) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 5: 230.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 80. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 102.
Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 222-223.