De altijd groen blijvende Taxus, Taxus baccata, hoort tot de naaldbomen. De struiken of laag blijvende bomen tref je vooral aan in parken en tuinen. Ook wordt Taxus graag in hagen geplant. De naalden zijn plat en hebben een stekelpuntje. De twijgen zijn altijd groen, terwijl de stammen en takken een roodbruine bast hebben. De bloei in het vroege voorjaar, van februari tot in april, is vooral goed waarneembaar aan de mannelijk bloeiende bomen: ze hebben duidelijke geel gekleurde bolvormige kegeltjes. Deze produceren zoveel pollen of stuifmeel, dat, wanneer je ertegen tikt, hele wolken van pollen uit zo'n boom komen. Ze lijken dan wel in brand te staan en worden in het spraakgebruik dan ook 'Rookbomen' genoemd. De vrouwelijke exemplaren herken je pas in de late zomer en herfst als de rode besachtige zaadmantel zichtbaar is. De Nederlandse namen van de Taxus zijn IJf of Venijnboom, waarbij het laatste duidt op het gegeven dat alle delen van Taxus giftig zijn met uitzondering van de rode zaadmantel.
Taxus, Taxus baccata L., is een soort uit de Taxusfamilie (Taxaceae). De Nederlandse namen voor de Taxus zijn IJf of Venijnboom. Het zijn vrij traag groeiende bomen of struiken die zeer lang kunnen leven. Ze kunnen tot 700 jaar oud worden.
De hoogte kan variëren van 1 tot 18 m en de boomstammen, eigenlijk een hoofdstam met vergroeide zijstammen, kunnen een doorsnede tot maar liefst 4 m bereiken. Ze hebben een roodachtige tot bruine schors en lijnvormige, vlakke, donkergroene, glanzende bladeren van 1-4 cm lang bij 2-3 mm in de breedte. Ze eindigen in een stekelpuntje. Ze staan in spiralen op de takken en twijgen ingeplant, maar draaien zich zo dat het lijkt of ze in een plat vlak staan en daardoor twee rijen lijken te vormen. De twijgen zijn groen wat de Taxus onderscheidt van Sparren.
Taxus is een tweehuizige soort, dat wil zeggen dat de bloeiwijzen die eicellen in de zaadknop produceren aan andere bomen of struiken zitten dan de kegeltjes waar pollen, met de mannelijke geslachtscel, worden geproduceerd. Deze kegeltjes vallen direct op: ze ontwikkelen vanaf de zomer van het jaar eerder in de oksels van naalden aan de nieuwste twijgen. Ze vallen in de winter al op door hun gele kleur en als de kegeltjes, die eigenlijk alleen maar bestaan uit meeldraden, rijp zijn, kunnen hele wolken zeer weinig allergeen stuifmeel of pollen uit de boom of struik vrijkomen. Via de lucht moet pollen de zaadknop bereiken die op een andere boom zit.
De zaadknop zit eindelings aan met schubben bedekte zijspruitjes van een korte bebladerde bladokselspruit. Deze zijspruitjes lijken erg veel op een spruit waaruit een twijgje met naalden ontstaat en zijn daarom moeilijk te herkennen. Met een loep moet je naar de opening zoeken in de top van zo'n vrouwelijk kegeltje. Als de eicel ontvankelijk is komt er een heel klein druppeltje vocht op de opening. Daarin kan pollen uit de lucht worden opgevangen. Uiteindelijk bevat het één enkel zaad, gedeeltelijk omringd door een gewijzigde kegelschaal die zich tot een zachte, heldere eerst lichtgroen en later rode besachtige structuur ontwikkelt. Dit is een zaadmantel: deze is 8-15 mm lang en breed en open. Ze is zo'n zes tot negen maanden na bestuiving pas rijp en wordt dan (inclusief het omsloten zaad) gegeten door lijsters en andere vogels, die de harde zaden onbeschadigd via hun uitwerpselen verspreiden.
MM_120114
Laatste wijziging 200229
Verspreiding
Taxol
Giftigheid
Meer informatie over de ecologie van Taxus (of IJf of Venijnboom) en de relaties met andere organismen en het milieu is te vinden in Weeda, E.J. et al., (1985) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 1: 58-59.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 77. Ook kan dit met Duistermaat, L. (2020) Heukels'Flora van Nederland, 24ste druk: 91.
Uitspraak van de wetenschappelijke naam: Táxus baccáta