Klimopbremraap - Orobanche hederae

Soorten uit het geslacht Bremraap zijn echte parasieten. Klimopbremraap, Orobanche hederae parasiteert op Klimop, niet alleen in de vrije natuur maar soms ook wel in  parken of tuinen. De planten halen niet alleen water maar alle benodigde stoffen uit de gastheerplant. Dat gebeurt in de wortelknol waarin het wortelweefsel van gastheer en parasiet nauw met elkaar verweven zijn. Klimopbremraap heeft dan ook geen bladgroen of chlorophyl en er treedt geen fotosynthese op in deze volledige parasieten. De bloemen staan in een aar en zijn tweezijdig symmetrisch. De bloemkronen zijn lichtgeel van kleur.

Een licht roodbruine parasiet op Klimop is de Klimopbremraap, Orobanche hederae Duby, uit de Bremraapfamilie of Orobanchaceae. Het is een meerjarige plantensoort die parasiteert op zijn gastheer de Klimop. Vandaar dat de planten geen chlorophyl behoeven en dus opvallen doordat ze nooit groene delen hebben. 

Het stoffijne zaad behoudt heel lang zijn kiemkracht tot wel een tiental jaren toe. Dat is ook nodig, want de plant kan zich enkel ontwikkelen als het zaad kiemt in de buurt van de gastheer. En bremraapsoorten zijn vrijwel volledig specifiek gebonden aan één gastheer en die moet dus in de buurt van kiemende Klimopbremraapzaden aanwezig zijn. Als het fijne zaad, dat zelfs de twee zaadlobben mist, ontkiemt ontstaat er een kleine kiemwortel, die direct de wortel van een gastheer moet kunnen binnendringen. Pas dan kan de ontwikkeling van de plant beginnen. Als eerste ontstaat er een soort van knol of raap, waarbinnen het wortelweefsel van de gastheer en de parasiet heel innig met elkaar in contact komen en alle stoffen die de parasiet nodig heeft kunnen worden afgetapt uit de gastheerplant. Wanneer deze knol of raap voldoende groot geworden is ontstaan er één of meer stengels met daarop een  bloeiwijze.

Aan de rechtopstaande bleekgele tot bleekbruine stengels ontstaat net boven de wortelknol een reeks dakpansgewijs geplaatste schubachtige kleine driehoekige bladeren zonder bladgroen (chlorophyl); naar boven toe staan deze schubvormige bladeren verspreid aan die stengel.

De bloemen staan in een aarvormige bloeiwijze; ze zijn in een spiraal ingeplant op de aaras. De bloemen zijn 1,5 cm groot, tweezijdig symmetrisch en de kroon is tweelippig. De kroonbuis is iets boven het midden wat ingesnoerd. De kleur van de gewelfde kroon is lichtgeel met paarse aderen. Deze bloemgrootte en de kleur onderscheiden de Klimopbremraap van de Grote bremraap. Beide soorten lijken immers erg op elkaar.

Het bovenstandig vruchtbeginsel draagt een stijl met twee stempellobben. Deze zijn geel van kleur. De vier meeldraden, twee lange en twee korte staan op de kroonbuis ingeplant maar wel 3 tot 4 mm boven de bodem van de kroonbuis en het onderste deel van de meeldraden, de voet, is behaard. Ook de stand van de meeldraden en de beharing onderscheidt de Klimopbremraap van de Grote bremraap. De bovenlip is niet gedeeld, maar de onderlip bestaat uit drie lobben waarbij de middenlob groter is dan de twee zijlobben, soms wel twee keer zo groot. De vier kelkbladeren zijn twee aan twee met elkaar vergroeid en deze uit twee helften bestaande viertandige kelk reikt tot de plaats waar de boven en onderlip van de kroon zich van elkaar verwijderen, en zelfs vaker nog tot voorbij dit punt. Onder elke bloem staat één, ongedeeld schutblad, dat vrijwel even groot is als de bloem; dat ene schutblad is een onderscheid met de bremraapsoorten die een schutblad hebben dat uit drie slippen bestaat, namelijk de Hennepvreter en de Blauwe bremraap.

Na bestuiving en bevruchting door bezoekende insecten ontwikkelt het bovenstandig vruchtbeginsel zich tot een doosvrucht, die veel stoffijne zaden bevat. Deze doosvrucht gaat bij rijpheid aan onderkant met twee kleppen open en blijft aan de bovenkant gesloten door de aanwezigheid van de resten van de stijl en stempels. de wind waait de zaden uit deze 'kooi' weg.

MM_210216

Hoofdgroep:
Plantenfamilie:
Plantengeslacht:
Bremraap - Orobanche
Plantvorm:
kruid
Plantgrootte:
0.10 - 0.50 meter
Bloeiperiode:
Bloemkleuren:
geelwit, wit
Bloeiwijze:
tros
Bloemvormen:
tweezijdig symmetrisch, buisvormig
Bloemtype:
tweeslachtig
Bloembladen:
4 vergroeide kelkbladen, 4 vergroeide kroonbladen
Meeldraden:
4 vergroeid met de kroonbladen
Vruchtbeginsel:
bovenstandig
Stijlen:
1
Stempels:
1
Vrucht:
doosvrucht
Zaden:
stofzaad
Stengel:
rechtopstaand
Schors:
-
Bladstand:
verspreid
Bladvorm:
schubvormig
Bladrand:
gaaf
Ondergronds deel:
knol
Plantengemeenschap:

Het areaal van Klimopbremraap is het westen en zuiden van Europa, tot in Ierland, waar de noordelijke grens van zijn areaal ligt. Naar het oosten tot strekt het zich uit tot in de Kaukasus en naar het zuiden tot in het Atlasgebergte in Noord-Afrika. De Benelux ligt op de noordgrens en de Sint-Pietersberg is zo ongeveer de noordelijke voorpost van deze bijzondere plantensoort. Maar regelmatig duikt de soort spontaan op in bijvoorbeeld tuinen, waar hij eveneens op de wortels van Klimop kan parasiteren. De soort vertoont zich ook steeds meer in de stedelijke omgeving zelfs tot in de provincie Noord-Holland (Denters, T.).

De plantensoort 'Klimopbremraap' komt voor in de volgende plantenassociaties:

Voor meer uitgebreide informatie over de relaties met andere organismen, het milieu en de ecologie van Klimopbremraap verwijzen wij naar Weeda, E.J. et al., (1988) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 3: 244-245.

Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 524. Of met de nieuwste 24ste druk van deze Flora: H (Leni). Duistermaat (2020): Heukels' Flora van Nederland: 638.

Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 887

Denters, T.  (2020) Stadsflora van de Lage Landen, Fontaine Uitgevers: 113.

Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Orobánche héderae.

In het Duitse taalgebied: Efeu-Sommerwurz, Sommerwurzgewächse.