Kleverige ogentroost, Parentucellia viscosa, heeft gele tweezijdig symmetrische bloemen. De hele plant is met klierharen bezet, waardoor hij kleverig aanvoelt. Het zijn weinig vertakte rechtopstaande planten die licht groene tot geelgroene bladeren hebben die tegenover elkaar zitten aan de stengels. Daardoor komt de plant over als een gelig gekleurde plant.
Een behoorlijk zeldzaam voorkomende, éénjarige plantensoort is Kleverige ogentroost, Parentucellia viscosa (L.) Caruel, uit de Bremraapfamilie of Orobanchaceae. Hij is redelijk zeldzaam omdat het pioniermilieu waarin hij gedijt vaak van voorbijgaande aard is. immers de plant groeit op opgespoten terrein of op drooggevallen kalkhoudende zandgronden. Je moet daarbij denken aan droogleggingen als de Wieringermeer, waar de soort destijds veel voorkwam, maar nu nog maar zelden en aan het Deltagebied waar regelmatig zandplaten kunnen droogvallen.
Op het ondergrondse hoofdwortelstelsel ontwikkelt de plant een rechtopstaande, vrijwel onvertakte stengel waaraan de langwerpige, ovale bladeren zitten die een getande tot gekartelde rand hebben. De bladeren zitten zonder bladsteel tegenover elkaar ingeplant en zelfs kruisgewijs en ze zijn wat geelgroen van kleur.
In het bovenste deel van de stengel ontwikkelen zich de bloemen die in de oksels van schutbladeren staan die wat hun vorm betreft nauwelijks afwijken van de stengelbladeren. De kelk is tamelijk smal, in het onderste deel buisvormig maar naar boven toe staan de vier kelkbladen klokvormig opengespreid. Ze zijn niet opgeblazen zoals we dat van Ratelaars kennen. De gele kroon is tweezijdig symmetrisch waarbij de onderlip veel groter is dan de licht gewelfde bovenlip. Die onderlip heeft drie lobben en tussen die lobben twee welvingen die als knobbels omhoog staan. De helmknoppen hebben net als bij de andere Ogentroostsoorten tanden; ze zitten onder de bovenlip opgeborgen. De lange stijl buigt aan het eind omhoog zodat het stempel omhoog steekt.
De hele plant is bezet met klierharen. Zelfs de kroonbladen zijn daarmee bezet.
MM_241227
Het verspreidingsgebied van Kleverige ogentroost omvat het zuiden en zuidwesten van Europa en hij komt in onze streken eigenlijk alleen als adventief soort op drooggevallen terrein zoals eertijds de Wieringermeer en tegenwoordig vooral droogvallende wat kalkhoudende zandplaatsen in het Deltagebied. Ook in het Rivierengebied kun je de soort zo nu en dan aantreffen, zoals blijkt uit de beelden die afkomstig zijn uit drooggevallen terreinen langs de Maas.
Afhankelijk als de plant is van slechts weinig begroeide drooggevallen plekken, waar het kiemende worteltje wel snel een gastheer , bijvoorbeeld jong gras, moet vinden, waar de wortel zich in de gastheerwortel kan boren, verdwijnt de soort al snel als de vegetatie groter wordt en een meer gesloten karakter krijgt.
Voor meer uitgebreide informatie over de relaties met andere organismen, het milieu en de ecologie van Kleverige ogentroost verwijzen wij naar Weeda, E.J. et al., (1988) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 3: 231.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 520. Of met de nieuwste druk van deze flora: Duistermaat, H(Leni). (2020) Heukels' Flora van Nederland, 24ste druk:
Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 882-883.
Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Parentucéllia viscósa