Met zijn relatief grote lintbloemen tot twee cm lang en de opvallende gele kleur valt in het najaar Gingellikruid, Guizotia abyssinica, op. Immers deze najaarsbloeier wordt wel uitgezaaid in bloemrijke mengsels langs akkerranden of in bermen. Wat ook aan de soort opvalt zijn de tegenover elkaar geplaatste bladeren. De stengels vertakken alleen boven in de plant en de grote hoofdjes staan alleen aan de top van de stengel en zijtakken. De linten der lintbloemen zijn tamelijk breed.
Een exoot uit de Composietenfamilie of Asteraceae is Gingellikruid, Guizotia abyssinica (L.f.)Cass.; het is een soort die in warmere streken gekweekt wordt vanwege de oliehoudende zaden.
Op de ondergrondse delen ontwikkelt de plant een rechtopstaande, holle stengel, die rood tot roodbruin kleurt. Hij is ook fijn behaard, vooral onder de knopen, en kan tot een meter hoog worden. Bovenin de plant kan de stengel vertakken en dat gebeurt met tegenover elkaar staande zijtakken.
De bladeren zijn langwerpig tot lancetvormig en hebben een gave tot getande of gezaagde bladrand. Ze zitten steeds twee aan twee tegenover elkaar aan de stengel of zijtakken en hebben een halfstengelomvattende bladvoet, waardoor het lijkt of de bladeren om de stengel heen met elkaar vergroeid zijn. Tegenoverstaande bladeren is in de familie der Composieten een redelijk weinig voorkomende bladstand. Alleen helemaal boven in de plant kan er een blad alleen staan.
De stengel en zijtakken eindigen met een hoofdje, dat opvalt door zijn gele lintbloemen en op de centrale bloembodem buisbloemen die te zien zijn als kleine vijfpuntige sterretjes. Ze hebben een stijl met tweelobbige stempel en de vijf meeldraden zijn met elkaar tot een buis vergroeid en staan om de stijl. De helmknoppen zijn bruin van kleur. Na bevruchting vormen zich de olierijke nootjes.
De omwindselbladen zitten in twee rijen en de buitenste zijn groen van kleur en eivormig. Er zijn maar een paar omwindselbladen. De binnenste zijn vliezig. De lint- en buisbloemen hebben een stroschub, wat gezien kan worden als een schutblaadje. Om deze zichtbaar te krijgen is het nodig om de bloembodem door te snijden. Dan zie je ook dat de bloembodem kegelvormig is opgezwollen.
MM_231101
Het oorspronkelijk areaal is het oosten van Afrika, met name het deel dat we de hoorn van Afrika nomen. Dat blijkt ook uit de wetenschappelijke soortnaam 'abyssinica' dat is afgeleid van Abessinië, het voormalige keizerrijk Ethiopië. Van daar is de soort vanwege zijn oliehoudende zaden ook ingevoerd in India. De plant wordt wel vanwege zijn olierijke nootjes geteeld. Het zaad wordt veel verwerkt tot vogelvoer en zo komt de soort ook in onze contreien terecht en kan hier verwilderen. Het zaad wordt ook gebruikt in zaadmengsels die worden gebruikt om bloemrijke bermen of akkerranden te verkrijgen. Door het verlies van zaad door vogels treedt Gingellikruid ook regelmatig op in de stedelijke omgeving, maar tot inburgering en bestendige vestiging is het nog niet gekomen. Soms komt de plant zelfs niet tot bloei.
Als u geïnteresseerd bent in meer gegevens over de ecologie van Gingellikruid de relaties met andere organismen en het milieu, dan vindt u dat in Weeda, E.J. et al., (1991) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 4: 29.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 599. Of met de nieuwste druk van deze flora: Duistermaat, H(Leni). (2020) Heukels' Flora van Nederland, 24ste druk: 728.
Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 1068. In deze flora heeft de plantensoort geen Nederlandse naam.
Denters, T. (2020) Stadsflora van de Lage Landen, Fontaine Uitgevers: 165.
Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Guizótia abyssínica