Gele kornoelje, Cornus mas, is aan het eind van de winter gemakkelijk te herkennen, omdat deze struik dan bloeit met kleine, viertallige, gele bloemen. De bloemen hebben kleine kroonbladen die een kruis vormen. Ze zijn dus heel anders van vorm dan die van de Toverhazelaar (Hamamelis) die ook aan het eind van de winter bloeit met gele bloemen. Na de bloei ontstaan rode steenvruchten. De bladeren zijn enkelvoudig en gemakkelijk te herkennen. Je kunt een blad dwars in twee helften verdelen, die dan aan elkaar blijven hangen door de elastische houtvaten.
Aan het eind van de winter, soms al in februari, maar zeker in maart kun je soms in parken of tuinen, maar ook wel in loofbossen een kale struik of kleine boom aantreffen met kleine gele bloemen. Als je de bloemen goed bekijkt zie je dat ze een kruisvorm hebben. Het is Gele kornoelje, Cornus mas L., uit de Kornoeljefamilie of Cornaceae.
De struik of kleine boom kan tot zo'n 6 meter hoog worden. De stam ziet er grillig en sterk vertakt uit, waarbij de takken nogal veel kronkels hebben. Als de struik al wat ouder is, is de schors van de stam en oudere takken donkerbruin van kleur. De schors is ook gegroefd en bladdert af, waardoor je op afgebladderde plekken een glad oppervlak aantreft. De jonge twijgen zijn glad en worden grijsbruin, maar vaak zijn ze aan het eind van de winter nog groen, zeker gedeeltelijk.
Ook aan zo'n bloeiende, maar nog bladloze struik kun je toch zien dat de bladeren tegenoverstaand aan de twijgen staan, want de okselknoppen die in de bladoksels stonden zijn aan het eind van de takken inmiddels uitgelopen en verlengd en dragen de bloeiwijzen. Deze bloeiwijze takken staan dus ook keurig tegenover elkaar en soms zelfs kruisgewijs. Elke bloeiwijze bestaat uit een aantal bloemen op stelen die uit eenzelfde knop komen. De knop bestaat uit vier gelig gekleurde knopblaadjes, die na het ontsluiten onder aan de bloemstelen blijven staan en analoog aan de rol van een omwindsel bij de Schermbloemigen de rol van omwindsel vervullen. De jonge omwindselbladen zijn licht geel van kleur en als ze zich net hebben uitgespreid de bladrand is een beetje behaard. Ze blijken zelfs nog aanwezig te zijn als de steenvruchten zich gevormd hebben.
In een scherm staan tot wel 15 bloemen bij elkaar. Ze zijn ongeveer 5-6 mm in doorsnee en staan op stelen die ook zo'n 5-6 mm lang zijn. De stelen zijn bezet met bruine haren. Onder de bloem verdikt de steel, dat is de plek waar het onderstandig vruchtbeginsel zich bevindt. De vier gele kroonbladen zijn niet vergroeid en slaan al snel na het open gaan terug. Tussen de vier kroonbladen staan de vier meeldraden met hun gele helmhokken. In de bloem op het vruchtbeginsel is een gele discus te zien die nectar produceert. Daarmee trekken de bloemen vroeg vliegende bijen en andere insecten aan. Midden tussen de vierdelige discus komt de stijl met stempel te voorschijn. Kelkbladen zijn beperkt tot een rand op het vruchtbeginsel en derhalve tamelijk onduidelijk. Bij een bloem die op het punt staat om de kroonbladen uit te spreiden, kun je ze met een loep als randen zien.
De bladeren verschijnen pas na de bloei, ze zijn enkelvoudig en je kunt, net als bij de Rode kornoelje, de bovenste en de onderste bladhelft voorzichtig van elkaar scheiden. Door de elastische houtvaten uit de nerven van het blad blijven de twee bladhelften aan elkaar hangen. Aan de onderkant van de bladeren zijn wat losstaande haren te vinden en in een aantal oksels van zijnerven staan toefjes haren.
Gele kornoelje wordt, vanwege zijn vroege bloei, veel aangeplant in parken en tuinen, maar komt wild voor in de loofbossen en wegenbegeleidende bosschages van Zuid-Limburg. Ze is echter een zeldzame soort.
MM_150309
Gele kornoelje heeft een oorspronkelijk areaal dat het midden, zuidoosten van Europa en verder Klein-Azië en de Kaukasus omvat. Zuid-Limburg raakt aan de noordgrens van het verspreidingsgebied van deze struik. Je kunt de soort daar op een enkele plaats in een licht hellingbos of in de rand van een bosschage of berm van een holle weg vinden. Deze wilde exemplaren bloeien wat later dan de aangeplante. Talrijker komt de soort voor iets ten zuidoosten van Vaals in de buurt van Kornelimünster, iets ten zuiden van Aken. In de Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland van J. Schaminée et al., wordt de soort niet benoemd.
De kersrode bessen of steenvruchten, die ontstaan als de bloemen bevrucht zijn door bijen of vroeg in het jaar vliegende insecten zijn weliswaar wrang van smaak, maar eetbaar. Ze werden en worden wel tot compote verwerkt. Om die reden werd Gele kornoelje ook wel in moestuinen geplant. Uit dit soort aanplanten kon de soort ook wel verwilderen, doordat de steenvruchten door vogels verspreid worden.
Uitgebreidere informatie over de ecologie van de Gele kornoelje en de relaties van deze soort met andere organismen en het milieu kunnen gevonden worden in Weeda, E.J. et al., (1987) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 2: 239.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 449. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 553.
Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 656.
Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Córnus mas.