In het vroege voorjaar kun je in loofbossen op voedselrijkere bodems de gele bloemen aantreffen van de Gele anemoon, Anemone ranunculoides. Deze Gele anemoon is veel zeldzamer dan de witte Bosanemoon, waarmee de soort trouwens best vaak samen voorkomt. Uit de ondergrondse wortelstokken ontstaan in het vroege voorjaar, als er nog geen blad aan de bomen en struiken van het bos zit, verspreid staande bladeren en bloeistengels. Aan de bloeistengel onder de plek waar de bloemstelen ontstaan zitten drie bladeren die we een omwindsel zouden kunnen noemen. Zowel de bladeren als de omwindselbladeren zijn handvormig en bestaan uit drie diep ingesneden slippen met een gekartelde tot grof gezaagde bladrand.
Een anemoon die veel minder voorkomt dan de witte Bosanemoon is de Gele anemoon, Anemone ranunculoides L. uit de Ranonkelfamilie. Ze komt voor in loofbossen en hakhout op vochtige en kalkhoudende bodems, zoals we die in Zuid-Limburg vinden, maar we kunnen de soort ook als stinsenplant aantreffen in de bosrijke omgeving van buitenplaatsen, waar de soort dan vaak oorspronkelijk is aangeplant.
De planten hebben een ondergrondse, kruipende wortelstok, die bruin van kleur is. Dit is het orgaan dat overwintert en waar reservevoedsel in wordt opgeslagen. Uit deze wortelstok ontstaan vroeg in het voorjaar verspreid staande driedelige bladeren en bloeistengels. Aan de bloeistengels komen één, maar meestal twee of drie bloemen, die omgeven worden door drie bladeren die we een omwindsel kunnen noemen. Deze drie kortgesteelde omwindselbladeren bestaan uit drie slippen. De rand van de slippen is gekarteld tot gezaagd.
De gele bloemen hebben in de ware zin des woords een bloemdek: er is geen onderscheid te maken tussen kelk- en kroonbladen. Het aantal bloemdekbladen bedraagt in de regel 5. De bloemstelen zijn tamelijk kort en maken van de totale hoogte van de plant minder dan een kwart uit. Aan de binnenkant blinken de bloemdekbladen niet zoals je dat meestal wel bij de Boterbloemen aantreft. De bovenstandige vruchtbeginsels groeien uit tot vruchten die door mieren worden verspreid.
De planten zijn geheel behaard met fijne haartjes.
De planten groeien vaak in groepen bij elkaar op vochtige, humeuze, kalkrijke en voedselrijke grond. De groeiplaatsen zijn altijd beschaduwd. Het is een soort die we tot de schaduwplanten rekenen, dat wil zeggen dat het een soort is die vroeg in het voorjaar zijn hele ontwikkeling doormaakt als de bomen en struiken nog bladloos zijn. In de voorzomer sterft het bovengronds deel van de planten af, nadat de opgebouwde reserve naar de wortelstok getransporteerd is. Hierin lijkt de plant als twee druppels water op de Bosanemoon, een veel algemenere soort, waar ze vaak samen mee voorkomt.
MM_141001
Het oorspronkelijk areaal of verspreidingsgebied van de Gele anemoon zijn de gematigde streken van Europa van het zuiden van Frankrijk en Scandinavië tot aan het Kaukasusgebergte en het westen van Siberië. Tot het oorspronkelijk areaal horen niet de laagvlakten van Europa. In onze contreien hoort de westelijke helft van Zuid-Limburg ertoe en de aansluitende gebieden in België. Verder is het een typische stinsenplant, die je veel vindt in de bos- en parkachtige tuinen van buitenplaatsen en kastelen, waar de soort van oorsprong is aangeplant. Ze kan daar heel lang standhouden. De opnamen die we in april 2014 voor de videodeterminatie gemaakt hebben stammen onder meer uit het Gerendal tussen Valkenburg en Schin op Geul waar de soort op een aantal plaatsen te vinden is in de hellingbossen.
Schaminée, J. et al. (2010) Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland, beschrijft de klasse waarin Gele anemoon een belangrijke soort is als
43 Klasse der Eiken- en Beukenbossen op voedselrijke grond
Mogelijk is Gele anemoon ook wel ingevoerd en in buitengoederen geplant als geneeskrachtig kruid. Maar we weten thans dat de plant niet zo onschuldig is als hij lijkt. De plant bevat een stof die giftig is voor het hart. Een waarschuwing is dus op zijn plaats!
Meer informatie over de ecologie van de Gele anemoon en de relaties met andere organismen en het milieu is te vinden in Weeda, E.J. et al., (1985) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 1: 230-231.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 253. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 310.
Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 472.
Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Anemóne ranunculoídes.