Video Determinatie

Boerenkrokus - Crocus tommasinianus

Al heel vroeg in het voorjaar, vaak al in februari, zijn de bloemen van Boerenkrokus een welkome, kleurrijke gast, zeker na een lange winterperiode.

Deze krokus is te herkennen aan de heldere kleuren van de bloem, lila of purper, waarbij de bloembladen van boven naar beneden langzaam in de witte kroonbuis overgaan. Bij volle zonneschijn spreiden de bloembladen zich stervormig. Een duidelijk verschil met een andere krokus-soort, namelijk de veel aangeplante Bonte krokus, is de breedte van het lange, smalle blad. Boerenkrokus heeft bladeren van 2-4 mm, Bonte krokus van 4-9 mm breedte. Nog andere krokus-soorten zijn vaak geel van kleur. 

Klik op een foto voor kenmerk met uitleg:
Verspreidingskaart
Ecologische parameters

Boerenkrokus, Crocus tommasinianus Herb., is een soort uit de Lissenfamilie of Iridaceae. Een van de meest in het oog springende eigenschappen van deze meerjarige soort is het al vroeg in het voorjaar verschijnen van de kleurrijke bloemen. In maart maar vaak ook al in februari en als de winter erg zacht is een enkele keer al in januari is deze soort al volop in bloei. Wanneer de zon schijnt spreiden de bloemdekbladen zich breed stervormig uit.

In de bodem bevindt zich een knol, meestal wordt deze aangeduid als 'corm' dat wil zeggen dat het weliswaar een op een bol lijkende structuur is, echter zonder de 'rokken' die we kennen van bijvoorbeeld een ui. Deze knol of corm zit vaak wel 10 cm of meer diep, is min of meer massief en bevat aan de top meestal maar één groeipunt. Rondom de knol zit een vezelig omhulsel. De soort behoort dan ook tot de geofyten, planten die het 'slechte' jaargetijde in de bodem doorbrengen. Zie voor een verdere uitleg van het begrip 'corm' het onderdeel Bijzonderheden.

De stengel is heel kort en bevindt zich onder de grond, vanaf de knol tot aan de aanhechtingsplaats van bloem en bladeren.

De bladeren zijn smal, 2 tot 4 mm breed, lijnvormig en iets hol, we zeggen wel gootvormig. Deze staan in een krans om bloemkroonbuis heen, kenmerkend is ook de witte middenstreep op het blad. Ze lijken grondstandig, wat komt doordat de aanhechtingsplaats van de bladeren zich ondergronds bevindt. Om de bladeren en de centrale bloem staat een aantal vliezige schutbladeren.

De wat elliptische lang aflopende bloemdekbladen zijn aan de top lila tot purper of paars en deze kleur verloopt naar beneden in de kroonbuis naar wit. Soms is de keel, een andere aanduiding voor de kroonbuis, ook wel wat donkerkleurig of vuilgrijs. De drie meeldraden openen hun helmhokken naar buiten toe; het vruchtbeginsel is onderstandig en heeft één stijl die bovenaan bestaat uit drie takken; de stempels zijn te vinden op deze drie stijltakken.

Na de bevruchting ontwikkelt zich een doosvrucht die naderhand naar boven groeit en boven het maaiveld uit steekt. Ook hieraan wordt aandacht geschonken in het onderdeel Bijzonderheden.

GB_181108 en aangevuld MM_200428

Hoofdgroep:
Plantenfamilie:
Plantengeslacht:
Krokus - Crocus
Plantvorm:
kruid
Plantgrootte:
0.10 - 0.20 meter
Bloeiperiode:
Bloemkleuren:
paars, wit, lila, lichtblauw, blauw
Bloeiwijze:
alleenstaande bloem
Bloemvormen:
buisvormig, regelmatig
Bloemtype:
tweeslachtig
Bloembladen:
6 bloemdek
Meeldraden:
3 meeldraden
Vruchtbeginsel:
onderstandig
Stijlen:
1
Stempels:
3
Vrucht:
doosvrucht
Zaden:
noot
Stengels:
rechtopstaand, rond
Schors:
-
Bladstanden:
wortelstandig, rozet, in kransen
Bladvormen:
lijnvormig, langwerpig
Bladrand:
gaaf
Ondergronds deel:
knol
Plantengemeenschap:
-

Het geslacht Crocus heeft wat betreft zijn verspreiding een zwaartepunt in Mediterrane streken. Het oorspronkelijke areaal van Boerenkrokus is een klein gebied op de Balkan, uitsluitend in het zuiden van voormalig Joegoslavië, Hongarije en het noord-westen van Bulgarije. Deze soort komt daar voor in bossen en op beschaduwde hellingen, van 1000-1500 m, bij voorkeur van kalksteen.

Boerenkrokus wordt beschouwd als een 'stinzenplant', dat wil zeggen dat ze behoort tot de groep planten die ooit zijn aangeplant en vrijwel beperkt zijn tot tuinen, boerenhoven, parken en landgoederen. Ze verwilderen gemakkelijk en daarmee wekken ze de indruk deel uit te maken van de oorspronkelijke vegetatie. Het echte verspreidingsgebied van Stinzenplanten ligt meestal veel zuidelijker.

De plantensoort 'Boerenkrokus' komt voor in de volgende plantenassociaties:

Zoals ook bij de andere krokus-soorten zit, tijdens de bloei, het vruchtbeginsel in de bloem- of kroonbuis veilig onder de grond. Dit is wel nodig wanneer je bedenkt hoe vroeg sommige krokussen bloeien. Behalve stuifmeel leveren de planten ook nectar; deze wordt geproduceerd aan de basis van de kroonbuis vanaf het vruchtbeginsel, en stijgt daar capillair omhoog, zodat bijen en hommels aan de basis van de kroonbuis terecht kunnen en door de stempels te passeren voor bestuiving zorgen.

Bol of corm

Geophyten zijn planten die in de voor hen slechte periode van de seizoenen in de vorm van onderaardse organen (knollen, bollen, wortelstokken) over blijven. De knol van een krokus is een stengeldeel dat uit een massief gedeelte bestaat, met aan de basis vrij dunne bijwortels. Het geheel wordt omsloten door een aantal bruine, vezelige lagen of rokken. Vanwege het afwijkende type knol wordt deze vorm wel aangeduid als 'corm'.

Bovenaan de knol zit een holte of uitholling. Binnen deze holte vinden we een kleine knol, in verbinding met de grote, waar uiteindelijk de nieuwe knol van volgend jaar uit groeit. Deze kleine knol draagt bladeren en (bij Boerenkrokus meestal één) bloemaanleg of bloem. De bloem wordt weer omgeven door een aantal vliezige bloemscheden of bloemschutblad. Op de rand van de holte staan een aantal schubben of vliezige bladscheden. De grote knol zal, door de zich ontwikkelende kleine knol, geheel geresorbeerd, als het ware opgegeten, worden. Omdat zich iedere keer een nieuwe knol boven de andere ontwikkelt bestaat het gevaar dat de plant boven het maaiveld uitgroeit. Daarom worden opvallend dikke, vlezige trekwortels ontwikkeld, die het vermogen bezitten zich met grote kracht verschillende millimeters te verkorten. Na de bloei groeien de bladeren nog sterk uit, de bouwstenen van de assimilatie worden in de jonge knol opgeslagen, samen met de resten uit de oude knol. Deze verschrompelt daarna.

Typische vruchten van de Krokus: Krokus-torentjes

Iedereen die bloeiende Krokussen in de tuin heeft gehad zou in het najaar de doosvruchten kunnen zoeken en bekijken. Dat is, wanneer je weet waar ze gestaan hebben, niet zo moeilijk, want zoals op de foto te zien is, steken deze als een torentje boven de grond uit. 

Tijdens de bloei worden stuifmeelkorrels op het stempel afgezet. Maar het vruchtbeginsel zit diep onder de grond. De korrels gaan op het stempel kiemen, waarbij een stuifmeelbuis naar binnen groeit en het stijlkanaal gaat passeren. Dat is best lastig, de stuifmeelbuizen moeten daarbij wel 5 tot 10 centimeter overbruggen om het vruchtbeginsel te bereiken!

Na de bloei en de bevruchting gaat iets eigenaardigs gebeuren. De bloemsteel, waarop het vruchtbeginsel staat, groeit als een telescoop uit, totdat de doosvrucht net boven, of zelfs enkele centimeters boven, het bodemoppervlak uitsteekt. De functie zal duidelijk zijn, op deze manier kunnen de zaden efficiënt verspreid worden.  Daarbij kunnen de eventueel aanwezige mieren ook een rol spelen. Aan Krokuszaden zit een vet- en koolhydraatrijk uitsteeksel, een mierenbroodje, waardoor mieren die verzot zijn op deze voeding, met de zaden aan de haal gaan.

Dat je de vruchten spontaan maar weinig ziet, bijvoorbeeld bij Krokussen die in grasvelden geplant zijn, komt doordat het gras gemaaid wordt of bij hoger gras niet opvalt. Om de vruchten te vinden, lukt het beste bij Boerenkrokus.

Safraan

Een verwante soort, namelijk Crocus sativus, levert de specerij Saffraan. Dat zijn de meeldraden van de paarsblauwe Saffraankrokus, die in september en oktober bloeit en in Zuid-Europa veel gekweekt wordt.

GB_200513

Meer informatie over Boerenkrokus is te vinden in Weeda, E.J. et al., (2003) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 5: 11.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 117-118. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 137.
Een andere determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 809.

Klemtoon bij uitspraak van de wetenschappelijke naam: Crócus tommasiniánus