Met zijn hoofdjes met witte lintbloemen en gele buisbloemen sluit Zomerfijnstraal aan in de rij van heel wat composieten met hoofdjes met deze kleuren. Opvallend echter is dat de lintbloemen heel smal zijn en dicht op elkaar gedrongen zitten in meer dan één rij. Dat maakt het hoofdje toch onderscheidend van Madeliefje, Kamille of Smalle aster. De planten kunnen behoorlijk hoog worden tot bijna een meter en zijn te vinden in uiterwaarden en in bermen.
Zomerfijnstraal, Erigeron annuus, uit de Composietenfamilie of Asteraceae is een twee- of meerjarige plantensoort die erg snel doet denken aan Herfstasters en Asters.
Opvallend is echter dat de lintbloemen als je van opzij tegen een hoofdje aankijkt in meerdere rijen blijken te staan ingeplant, waardoor bij bovenaanzicht goed te zien is dat het erg veel lintbloemen zijn die niet netjes naast elkaar staan, zoals we dat bijvoorbeeld van Margriet of Jakobskruiskruid kennen, maar elkaar ook bedekken. Als je heel zorgvuldig naar deze ontzettend smalle lintbloemen kijkt zie je dat het om twee rijen gaat.
Op de penwortel ontwikkelt zich in het eerste jaar een bladrozet, die echter tegen de tijd dat de plant gaat bloeien nauwelijks is terug te vinden. Aan die tamelijk hoog wordende stengel, die alleen in het bovenste deel vertakt, zitten de bladeren verspreid. Ze zijn langwerpig tot spatelvormig en hebben een fijn gezaagde rand die ook nog wat gelobd is. De planten zijn behaard.
Door de sterke vertakking boven in de plant staan de vele hoofdjes in een gespreide tuil. Kenmerkend is dat de hoofdjes voor de bloei naar beneden hangen en zich pas oprichten als ze gaan bloeien. De hoofdjes met de tot 10 mm lange en smalle hooguit een mm brede lintbloemen zijn rond de twee cm breed. De lintbloemen zijn langer dan de omwindselblaadjes. De centrale gele buisbloemen hebben vruchten, nootjes, met een harig pappus, maar de lintbloemen hebben slechts een pappus dat uit kleine, moeilijk te herkennen schubjes bestaat. De omwindselblaadjes hebben een smalle lichte tot vliezige rand, een onderscheid met Smalle aster, wiens omwindselblaadjes vrijwel volledig groen zijn zeker naar de top toe.
MM_210719
Het oorspronkelijk verspreidingsgebied of areaal van de Zomerfijnstraal is het noorden van Amerika. Als neofyt is de soort ingevoerd in andere werelddelen en sinds het midden van de 18e eeuw ook in Europa bekend. Deze verwilderde sierplant is via de grote rivieren in onze contreien terecht gekomen. Je vindt haar op verstoorde, vochthoudende en voedselrijke bodems. Als pionier staat de soort op zonnige tot licht beschaduwde plaatsen.
De voortplanting geschiedt, voorzover tot nu toe bekend, apomictisch, dat wil zeggen zonder echte sexuele kruisbestuiving. De onbevruchte eicellen groeien dan in het vruchtbeginsel uit en er ontstaat dan toch een nootje dat verspreid kan worden.
Als u geïnteresseerd bent in meer uitgebreide gegevens over de ecologie van Zomerfijnstraal, de relaties met andere organismen en het milieu, dan vindt u dat in Weeda, E.J. et al., (1991) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 4: 42. In de beschrijving door Weeda wordt de Nederlandse naam Madelieffijnstraal ook genoemd voor deze plantensoort.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 594-595. Of met de nieuwste druk van deze flora: Duistermaat, H(Leni). (2020) Heukels' Flora van Nederland, 24ste druk: 713.
Een andere determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 1054. In deze flora wordt eveneens de Nederlandse naam Madelief-Fijnstraal gebruikt en de wetenschappelijke naam Erigeron strigosus of Stenactis strigosa.
Denters, T. (2020) Stadsflora van de Lage Landen, Fontaine Uitgevers: 226.
Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Erígeron ánnuus