Moederkruid, Tanacetum parthenium, herken je aan de tuilvormige vele hoofdjes bevattende bloeiwijze, die sterk lijkt op de bloeiwijze van Boerenwormkruid. Maar een belangrijk verschil is dat de hoofdjes witte lintbloemen hebben en gele buisbloemen. De hoofdjes lijken daardoor op die van Wilde margriet maar hebben meer de omvang van die van het Madeliefje. Ook lijken ze wel op Kamille, maar de bladeren zijn breed, eirond van omtrek en ingesneden.
Composietensoorten met witte lintbloemen aan de rand van het hoofdje en gele buisbloemen in het midden zijn er diverse. Naast de Gewone margriet, het Madeliefje en een aantal Kamillesoorten, hoort er ook een soort bij die vanwege de vele hoofdjes, die in een min of meer platte tuilvorm zijn geplaatst, wordt ingedeeld in het geslacht Wormkruid.
Deze soort, Moederkruid of Tanacetum parthenium (L.) Schultz-Bip., heeft vrij kleine hoofdjes van 2-3 cm breed met gele buis- en witte lintbloemen. De vorm van de linten van deze lintbloemen doet denken aan die van Wilde bertram en Duizendblad: ze lijken uit drie vergroeide bladen te bestaan, althans je kunt drie punten onderscheiden aan het uiteinde van het lint. Soms komen er overigens ook rassen voor met hoofdjes met alleen gele buisbloemen, zoals we kennen van het Boerenwormkruid. Dan zijn de hoofdjes niet groter dan 1,5 cm. Onder de gekweekte rassen vind je ook nog planten met zogenaamde gevulde hoofdjes, die dan helemaal met lintbloemen zijn bezet.
De lintbloemen zijn wit, maar een enkele keer kun je te doen hebben met rassen die lintbloemen hebben die ook wat gelig kunnen zijn. Net als bij Boerenwormkruid zijn de hoofdjes in veelbloemige schermvormige trossen of vlakke tuilen geplaatst; in die tuil kun je vaak nog wat kleine bladeren vinden. De bloemhoofdjesbodem is zonder stroschubben, dat zijn schutbladachtige witte schubben aan de voet van de afzonderlijke bloemen. Ook het pappus ontbreekt.
Deze middelhoge zomerbloeier heeft een rechtopstaande stengel, die boven in de bloeiwijze sterk vertakt. De bladeren staan verspreid aan de stengel; ze zijn enkelvoudig tot veerdelig ingesneden, de omtrek van de bladeren is tamelijk breed en ze hebben vlakke brede gekartelde slippen of alleen bij de voet lijnvormige slippen. Een bladsteel is meestal wel te onderscheiden. De bladeren zijn duidelijk minder uitgesproken dubbel veerdelig als je ze vergelijkt met de bladeren van het Boerenwormkruid die ook meer gezaagde randen hebben.
Als je de bladeren fijn wrijft krijg je een sterke kamillegeur, die zelfs wat naar het zurige neigt. Sommige in cultuur gebrachte soorten en ook hun nakomelingen in de wilde flora hebben bladeren die sterk geel kleuren.
Het is een soort die we tot de ruderale soorten rekenen.
MM_140307
Het oorspronkelijke verspreidingsgebied van Moederkruid is de Balkan, de Kaukasus en Klein-Azië. Tegenwoordig komt de soort over een groot deel van de wereld voor. In de oudheid is de plant al in cultuur gebracht en daardoor ook in onze streken ingevoerd in tuinen waar de soort gekweekt werd. Uit deze kweekplaatsen is de soort verwilderd en in onze flora terecht gekomen, waar ze nu beschouwd kan worden als inburgerend, of zelfs als ingeburgerd. De plantensoort heeft in onze natuur een voorkeur voor ruderale plaatsen, vooral plaatsen waar je door dierlijke mest een hoog ammoniakgehalte in de humusrijke bodem hebt. Dergelijke plekken vind je ook in de stedelijke omgeving bijvoorbeeld langs de randen van stoepen. Maar ook in wegbermen, stads- en dorpstuinen en op stenige puinhopen kan de soort voorkomen. Zo wordt Moederkruid in de Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland (Schaminée, J. et al. (2010)) ingedeeld bij het
31Ab Kaasjeskruid-verbond
Eigen afweer tegen belagers
Als u geïnteresseerd bent in meer uitgebreide gegevens over de ecologie van het Moederkruid, de relaties met andere organismen en het milieu, dan vindt u dat in Weeda, E.J. et al., (1991) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 4: 76.
Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 607-608. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 717.
Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 1036 en 1076.
Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Tanacétum parthénium.