Video Determinatie

Gewone duivenkervel - Fumaria officinalis

Op bewerkte akkers en in aangrenzende bermen is de al vroeg in het voorjaar bloeiende Gewone duivenkervel te vinden. De dichte trossen met ongeveer 1 cm grote roze tot paarsroze helmbloemen met zwarte vlek aan de top vallen dan op tussen soorten als Tuinbingelkruid en Kroontjeskruid. De planten vormen kussens met hun sterk vertakte wasachtig berijpte stengels. De bladeren zijn meervoudig geveerd en bestaan uit fijnverdeelde bladslippen.

Klik op een foto voor kenmerk met uitleg:
Verspreidingskaart
Ecologische parameters

Een soort die typisch thuis hoort in moestuinen en op akkers en andere plekken waar veel stikstof in de grond komt is de Gewone duivenkervel, Fumaria officinalis L. uit de Papaverfamilie.

De eenjarige planten, echte Pionieren, hebben een ondergronds deel dat als hoofd- en bijwortelstelsel beschouwd kan worden. De plant is sterk vertakt. Ze blijft moeilijk overeind staan, maar maakt door de sterke vertakkingen een bossige indruk of ze ligt over of hangt in de rest van de vegetatie. De planten zijn wasachtig berijpt. In tegenstelling tot bij voorbeeld de nauwverwante Rankende helmbloem heeft de Gewone duivenkervel geen ranken waarmee de plant zich hecht aan andere planten in de vegetatie.

De bladeren staan zonder steunblaadjes verspreid aan de stengel. Ze zijn meervoudig geveerd en hebben fijne, lancetvormige bladslipjes, waardoor ze een ingesneden bladrand lijken te hebben.

Elke bloemtros heeft meer dan twintig bloemen en lijkt tegenover een blad te staan. In de bloemtrossen staan de kleine tot een cm grote bloemen ieder op een eigen steel met een klein schutblaadje. Aanvankelijk zijn er twee kleine getande kelkbladen, maar die vallen al snel af. We zien dat ook bij de andere soorten uit de Papaverfamilie. De vier kroonbladen zijn roze tot paarsrood van kleur en de kroon heeft aan de top zwarte vlekken op de binnenste kroonbladen. Een van de buitenste kroonbladen heeft een spoor die opzij van de bloemsteel zit. In die spoor wordt nectar geproduceerd. De buitenste twee kroonbladen vormen een helm. De twee binnenste bloemkroonbladen bedekken met hun top als een mutsje de meeldraden en het stempel. De bouw van de meeldraden is heel typisch. Het zijn twee bundels van drie meeldraden, waarbij de buitenste twee ieder één helmhokje heeft en de binnenste twee helmhokken. Ieder bundel heeft dus vier helmhokjes. Het vruchtbeginsel is een afgeplatte bolletje, dat niet veel verder uitgroeit dan twee mm. Als ze volledig zijn uitgerijpt zijn ze wat rimpelig en voelen wat ruw aan. Ze staan op de schuin omhoog staande bloemsteel, die langer is dan het schutblaadje.

Bestuiving geschiedt door bijen die de boven en onderlip van de kroon, dat zijn de twee buitenste kroonbladen, uit elkaar spreiden. Dan kunnen ze bij de nectar komen in de spoor en zo de bloem bestuiven wat tot de bevruchting leidt.

Deze Pioniersoort is een echte akkeronkruid.

MM_140428

Hoofdgroep:
Plantenfamilie:
Plantengeslacht:
Duivenkervel - Fumaria
Plantvorm:
kruid
Plantgrootte:
0.10 - 0.50 meter
Bloeiperiode:
Bloemkleuren:
zwart, roze, lichtpaars
Bloeiwijze:
tros
Bloemvormen:
tweezijdig symmetrisch, met spoor
Bloemtype:
tweeslachtig
Bloembladen:
2 kelkbladen, 4 kroonbladen
Meeldraden:
6 in bundels
Vruchtbeginsel:
bovenstandig
Stijlen:
1
Stempels:
1
Vrucht:
doosvrucht
Zaden:
-
Stengels:
glad, hol, kantig, liggend, rechtopstaand
Schors:
-
Bladstand:
verspreid
Bladvormen:
ingesneden, meervoudig geveerd
Bladrand:
veerdelig
Ondergronds deel:
hoofd- en bijwortels
Plantengemeenschappen:

Het verspreidingsgebied van de Gewone duivenkervel omvat Europa tot aan de poolcirkel, het westen van Azië en het noorden van Afrika. De algemeen voorkomende soort is een typische soort van moestuinen en akkers. Met name op hakvruchtakkers op min of meer lichte tot voedselrijke grond, zoals zandige rivierklei, maar ook op lemige lössbodem. Ook is de soort te vinden in bewerkte bermen en op bouwterreinen. In Schaminée, J. et al. (2010) Veldgids Plantengemeenschappen van Nederland, wordt de plantensoort beschreven als kensoort van de

30Ab2 Tuinbingelkruid-associatie

De plantensoort 'Gewone duivenkervel' komt voor in de volgende plantenassociaties:

Gewone duivenkervel heeft geen melksap, en behoort daarom tot een van de twee subfamilies van de Papaveraceae, namelijk tot de Helmbloem-onderfamilie. De andere onderfamilie is de Papaver-onderfamilie, waartoe de Klaprozen en de Stinkende gouwe horen, die wel melksap hebben.

De planten bevatten alkaloïden; dat zijn secundaire plantenstoffen, die nogal eens bruikbaar zijn in de geneeskunst. Het tweede deel van de wetenschappelijke naam duidt daar op; immers, het latijnse woord officina betekent 'in de apotheek'.

Meer informatie over de ecologie van Gewone duivenkervel en de relaties met andere organismen en het milieu is te vinden in Weeda, E.J. et al., (1985) Nederlandse oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 1: 268.

Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 265-266. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 304.

Een andere gemakkelijke determinatie is mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 22ste druk: 499. In deze flora maakt de Gewone duive(n)kervel deel uit van de Duive(n)kervelfamilie of Fumariaceae, die tegenwoordig is opgenomen in de Papaverfamilie.

Uitspraak (accenten) van de wetenschappelijke naam: Fumária officinális.

In het Duitse taalgebied: Gewöhnlicher Erdrauch, Erdrauchgewächse; cf Kosmos Naturführer (2017). In Rothmaler, W. (1981) Exkursionsflora, heet de soort Gemeiner Erdrauche.