Video Determinatie

Moeraswalstro - Galium palustre

De meeste Walstro-soorten zijn gemakkelijk te herkennen aan de kransstandige bladeren, de relatief lange takken en de viertallige bloemen. Een aantal, zoals deze Moeraswalstro, heeft ruwe stekelhaartjes, vaak naar beneden gericht waarmee ze zich in de vegetatie omhoog weten te werken. Er is een aantal soorten Walstro die sterk op elkaar lijken. Wat Moeraswalstro van de anderen onderscheidt zijn de stompe bladtoppen. Daarnaast zijn de bloemknoppen vaak roze van kleur. De soort voelt ruw aan maar veel minder dan zijn familieleden Kleefkruid en Ruw walstro. De vruchten zijn vrijwel glad.

Klik op een foto voor kenmerk met uitleg:
Verspreidingskaart
Ecologische parameters

Moeraswalstro of Galium palustre L. van de Sterbladigenfamilie of Rubiaceae, is een overblijvende inheemse plant. Het heeft een liggende groeiwijze met lange takken, maar kan zich, in een vegetatie, aardig omhoog werken tot 60 cm of wel tot een meter (bijvoorbeeld in rietlanden). De stengels zijn op doorsnee vierkant met uitspringende lijsten waarop kleine stekelharen staan die naar beneden gericht zijn. Vanuit deze stengel heeft de plant talrijke vertakkingen.

Op ieder knoop staan meestal 4 (soms 5 of 6) bladeren in een krans, ieder blad is langwerpig tot iets ovaal waarbij de grootste breedte boven het midden ligt. De bladeren dragen 1 nerf, de bladrand is vlak, fijn gestekeld, en ze eindigen in een stompe top.

De bloemen zijn tweeslachtig, viertallig met een zeer korte kroonbuis en vier kroonslippen, die puntig eindigen; de bloemkroon is vergroeid. De bloemkleur is wit, in de knop kan deze vaak roze van tint zijn. De kelk is geheel met het onderstandige vruchtbeginsel vergroeid. Aan de top van het vruchtbeginsel staat een stijl, met bovenaan een vertakking in twee stempels. Aan de basis van de stijl is een groen schijfje te vinden, dit is de plaats waar nectar wordt afgescheiden. Een bloem heeft 4 meeldraden, alternerend met de kroonslippen ingeplant op de rand van de zeer korte kroonbuis. De bloeitijd valt in de zomer, van mei tot augustus.

De bloemen zijn in zijassen, met enkele schutbladeren, en aan de top van de stengel, als ijle bijschermen geplaatst.

Het tweehokkige vruchtbeginsel groeit uit tot een tweedelige dopvrucht, ieder deel met een zaad. Soms komt maar één deel tot ontwikkeling. In tegenstelling tot Kleefkruid (met kromme stekelharen) en Ruw walstro (met wratten) is de vrucht van Moeraswalstro glad of hoogstens wat gerimpeld.

Moeraswalstro komt voor in een zeer grote verscheidenheid van oever- en moerasvegetaties. Dat kan verschillen van een bronmilieu tot hoge grassen- en zeggenvegetaties. Andere groeiplaatsen zijn verlandingsgemeenschappen, elzenbroek-bossen en natte graslanden. De standplaatsen zijn nat, wisselend nat en droog en/of regelmatig overstroomd. De bodem moet daarbij enigszins voedsel-houdend zijn en een redelijke basenbezettingen hebben.

GB_2014-03-23

Hoofdgroep:
Plantenfamilie:
Plantengeslacht:
Walstro - Galium
Plantvorm:
oeverplant
Plantgrootte:
0.05 - 0.60 meter
Bloeiperiode:
Bloemkleuren:
wit, roze
Bloeiwijze:
-
Bloemvorm:
viertallig
Bloemtype:
tweeslachtig
Bloembladen:
4 vergroeide kroonbladen
Meeldraden:
4 meeldraden
Vruchtbeginsel:
onderstandig
Stijlen:
1
Stempels:
2
Vrucht:
dopvrucht
Zaden:
-
Stengels:
vierkantig, met lijsten, gestekeld, ruw
Schors:
-
Bladstand:
in kransen
Bladvormen:
lijnvormig, langwerpig, stomp
Bladranden:
fijn gestekeld, stekelig getand
Ondergronds deel:
hoofd- en bijwortels
Plantengemeenschappen:

In Nederland algemeen met als uitzondering de IJsselmeerpolders, in België algemeen tot vrij algemeen. De soort komt in geheel Europa, samen met het aangrenzende deel van Centraal Azië, voor. De noordkust van Afrika kent ook een aantal groeiplaatsen. Verder in Noord-Amerika, het meest oostelijke gebied en rond de grote meren.

Moeraswalstro is een zogenaamde euryoke soort, dat wil zeggen dat de soort in een breed milieuspectrum kan gedijen vooral wat betreft de mate van natheid van de bodem tot vochtigheid. De soort komt daardoor voor in heel breed spectrum van plantengemeenschappen of plantenassociaties. Van zeer natte gemeenschappen tot bosgemeenschappen.

Zo is Moeraswalstro volgens Schaminée et al. (2000) Veldgids Plantengemeenschappen een belangrijke begeleidende soort, maar geen kensoort, van het Verbond van Scherpe zegge [8Bc], en van het Verbond van Stijve zegge [8Bd], beide vroeger wel aangeduid als behorend tot het Magnocaricion, het verbond van Grote Zeggen.

De plantensoort 'Moeraswalstro' komt voor in de volgende plantenassociaties:

De bloemen van Moeraswalstro worden door bijen bezocht, zie opmerking over nectarklieren onder Beschrijving . Anders dan de meeste andere Walstro-soorten kan de plant ook onder lichte schaduw goed voorkomen.

De Rubiaceae (Sterbladigenfamilie) kent een paar vertegenwoordigers die beroemd en bij velen bekend zijn. Een soort is vooral bekend vanuit de oudheid, Meekrap. Uit de wortelstokken daarvan kon een houdbare rode verfstof voor het kleuren van weefsels gewonnen worden. De kweek van deze soort kwam in onbruik toen synthetische kleurstoffen in zwang kwamen. De andere soort kennen we allemaal, dat is Coffea (bijvoorbeeld C. arabica), waarvan de vruchten in de vorm van koffiebonen een grote economische, maar vooral ook een opwekkende waarde hebben.

Meer informatie over Moeraswalstro is te vinden in Weeda, E.J. et al., (2003) Nederlandse Oecologische Flora. Wilde planten en hun relaties. Deel 3: 107.

Het determineren op wetenschappelijke basis kan gebeuren met behulp van Meijden, R. van der (2005) Heukels' Flora van Nederland, 23ste druk: 473-474. Of met de nieuwe 24ste druk van deze flora: Duistermaat, L. (2020) Heukels' Flora van Nederland: 577. Hier worden twee ondersoorten onderscheiden.

Determinatie is ook goed mogelijk met Heijmans, E., Heinsius, H.W. en Thijsse, Jac.P. (1983) Geïllustreerde flora van Nederland, 23ste druk: 543.

Uitspraak (klemtoon) van de wetenschappelijke naam: Gálium palústre.